zondag 20 januari 2013

Samenvatting Economie H6 &7 (klas5)



Economie samenvatting hoofdstuk 6 en 7 Isis Ensink


Hoofdstuk 6

Monopolie: als er geen concurrentie is. Een onderneming is de enige die een bepaald product aanbiedt.
Er zijn wettelijke en natuurlijke monopolies.Wettelijk houdt in dat een onderneming een wettelijke basis heeft voor zijn product, het kan niet worden nagemaakt op dezelfde manier.
Natuurlijke monopolie houdt in dat schaalvoordelen zo'n grote rol spelen dat er op een markt slechts plaats is voor één aanbieder, zoals een glasvezelkabels-onderneming in een stad. Er is er maar één nodig voor de stad. Het project is alleen winstgevend als er veel vragers zijn, want dan wordt TCK verdeeld over het aantal klanten. Een nieuwkomer heeft dus niet veel kans winstgevend te worden te kleine schaalgrootte. Voor de monopolist biedt de schaalgrootte een 'natuurlijke' bescherming. Voor dde nieuwkomers is dit een toetredingsbarrière.
Deze barrière is sterker als kosten van toetreding verzonken kosten kunnen worden. Als de toetreding mislukt, kunnen de kosten van het netwerk niet meer worden terugverdiend. Het schrikt dus de nieuwkomers af.

Een monopolist is prijszetter, hij bepaald zijn eigen prijs. Waarom? Omdat hij geen concurrentie heeft. Er zijn wel een aantal factoren waar hij rekening mee moet houden: Het is een substitutiegoed, de vraag naar het product neemt dus af naarmate de prijs hoger is. Mensen gaan zoeken naar een substituut goed van een lagere prijs, een vervanger (denk aan Iphone en nokia).
Monopolie kunnen last krijgen van piraterij (bij merken, vervalsingen). Daardoor daalt de afzet.

Bij monopolie:
De prijsafzetlijn (P = GO) valt niet samen met de MO-lijn.
MO < GO. Waarom? Als je meer producten wilt verkopen, moet de prijs omlaag.
TO-lijn is een bergparabool, de omzet bereikt een maximum, neemt de afzet toe dan daalt de omzet.

Waarom is TO maximaal als MO = 0? Als MO>0 is, dan stijgt TO nog (= geen maximum). Als je meer gaat verkopen dan het punt van MO = 0, dan daalt de omzet, dus de TO-lijn.
Leidt op de prijsafzetfunctie (P=-1,2q +120) de TO-functie af. TO = p x q. Dus als je aan de linkerkant van de functie x q doet, moet het ook rechts. TO (=pxq) = –1,2q^2 + 120q.

Anders dan op een markt van volledige mededinging kan een monopolist blijvend winst behalen. Een monopolist is in staat zijn verkoopprijs vast te stellen boven de marginale kosten, en zo winst te blijven houden.
Op de lange termijn is het behalven van maximale winst het doel van ondernemingen. Op korte termijn hebben ze een ander doel: maximale omzet.

Maak opdracht 6.7

Speltheorie: Gevangenendilemma.
Bij een simultaan spel nemen de spelers tegelijkertijd hun beslissing. Bij het toetredingsvraagstuk is dit onwaarschijnlijk. Het ligt voor de hand dat het ene merk een keuze maakt en het anderre merk daarop reageert. Zo'n spel noemen we een sequentieel spel. Om dit duidelijk te maken gebruiken we vaak een boomstructuur, een beslisboom.

Zelfbinding is van belang, hiermee overtuig je andere partijen dat je je aan je dreigement of belofte zult houden. Als je je niet bindt, kun je reputatieschade oplopen. Je moet dus ook acties nemen voor wat je zegt, als dat nodig is.

Maak opdracht 6.10 (& 6.11).

Lees zelftest nummer 6.17 goed door, snap wat ze bedoelen (antwoorden zijn 1,3 en 5; de nummers 2 en 4 zijn fout).

Hoofdstuk 7

Het aanbrengen van een onderscheidend kenmerk ten opzichte van concurrerende producten noemen we productdifferentiatie, zoals gaten in een broek of een print erop.
Bij productdifferentiatie zijn de producten niet langer homogeen, zoals bij volledige mededinging.
Differentiatie leidt tot heterogeniteit van de producten. Het maakt de klant dus uit bij welke aanbieder hij het koopt.
De markt die hier bij hoort heet monopolistische concurrentie. Het heeft kenmerken van monopolie en van volledige mededinging. Er zijn namelijk veel aanbieders, terwijl deze hun product heterogeen proberen te maken. Ze proberen mensen 'merktrouw' te laten worden.
Je kunt echter niet veel veranderen aan de prijs, want mensen stappen sneller over naar een ander merk dat er op lijkt. Het bedrijf is een beperkte prijszetter.
Ook heeft het veel kenmerken van volledige concurrentie: er zijn veel aanbieders die gemakkelijk toe- en uit kunnen treden. De markt bestaat uit een groot aantal deelmarkten doordat er zoveel verschil is tussen het kledingstuk.

Bij voledige mededinging bieden de aanbieders een homogeen product aan en daarom heeft elk van de aanbieders te maken met dezelfde collectieve vraagfunctie.
Op een markt van monopolistische concurrentie onderscheiden de vele aanbieders zich met een heterogeen product; ze hebben voor hun product een eigen vraag. Elke aanbieder heeft zijn eigen unieke vraagfunctie of prijsafzetfunctie.

Maak opdracht 7.2 & 7.5.


http://members.home.nl/rsmeets/vwo/Markten%202/Tips%20Markten%202.pdf
nog een super handig pdf-bestand van 1.5-a4tje, kan je alles herhalen van economie!

Samenvatting franse literatuur Romantisme (klas 5)


Romantisme (1800-1850)
1. Introduction: Samenleving vd 19e eeuw kende vele opstanden, kleine revoluties en politieke machtswisselingen. Het was een tijdperk waarin materialisme en burgerlijkheid hoogtij vierden. Dit had invloed op de literatuur.

De romantiek was onstuimig (net als de maatschappij). De bron was mal du siècle: een gevoel van diepe melancholie (mensen waren ontevreden). Omdat mensen niet konden en wilden leven in de bestaande wereld, die ze verwierpen, vluchtten romantische schrijvers in een eigen wereld. De macht vd richtlijnen, logisch redeneren, sloeg om in bevrijding vd regels waarbij verbeelding en gevoel wonnen vd regels. In het begin vd romantiek was dit het ergst.

Kenmerken vd romantiek:
·         Nadruk vh gevoel
·         De behoefte terug te keren naar de natuur
·         Een sterk religieus besef
·         Het accent op de innerlijke beleving
·         Een vlucht in het verleden, toekomst, mysterie, exotisme, ver weg en onbereikbare plekken

Tegenstelling: men spreekt van een tegenstelling als verschillende elementen in een tekst lijnrecht tegenover elkaar staan.

·         George Sand schreef La Mare au diable.
·         Alexandre Dumas schreef historische romans Les Trois Mousquetaires en Le Comte de Monte-Cristo
·         Jules Verne schreef sciencefictionachtige toekomst Le Tour du Monde en quatre-vingts jours.

2. Prose: Jean-Jaques Rousseau zette met zijn pleidooi voor terugkeer naar de natuur (simpele dingen des levens) de Preromantiek in: overheersende, extreem verwoorde gevoelens.

Jaques-Henri Bernardin de Saint-Pierre (eind 18e, begin 19e eeuw): preromanticus die een brug vormde naar de romantiek. Hij wilde zijn ideeën bewijzen door ze toe te passen in een roman (heeft hij ook gedaan in Paul et Virginie): Er is een schip in een heftige storm. Een vrouw (Virginie) staat op het achtersteven en herkende haar minnaar (Paul) aan zijn onverschrokkenheid. Ze wenste hem eeuwig adieu. Op 1 naakte zeeman na, waren alle zeemannen al overboord gesprongen. De zeeman riep dat ze haar kleren uit moest trekken (zodat ze minder zwaar is als ze zwemt), maar dat wilde ze niet (ze behield liever haar waardigheid). Omstanders riepen "Red haar!". Brullend kwam een berg water naar het schip. Het meisje zag haar onvermijdelijke dood tegemoet, met 1 hand op haar kleding, 1 op haar hart, sereen omhoog kijkend als een engel.

Romantische kenmerken hierin: naaktheid, hulpeloze vrouw, falen vd man, wilde natuur.

Victor Hugo (19e eeuw): grondlegger vd romantiek, actief in alle literaire genres en de politiek. Zijn invloed was enorm. Zijn beroemdste romans: historische romans (maar eigenlijk meer sociaal-realistisch) Notre Dame en Les Misérables.

Historische roman: roman die zich in het verleden afspeelt. Om het zo levensecht mogelijk te maken, besteedt de auteur veel aandacht aan de sfeer en plaats van dat tijdperk.

Les Misérables gaat over Jean Valjean. Hij heeft in zijn jeugd een diefstal gepleegd en moet zijn hele leven boeten. Hierin verwoordde Hugo de menselijke strijd voor een verbetering vd levensomstandigheden.
Fragment: Jean Valjean komt Cosette tegen in het bos en draagt haar wateremmer. Hierin speelt toeval een grote rol. Tegenstelling: kleine Cosette bij grote Jean Valjean. Het fragment is beschreven vanuit de verteller die om beurten de gevoelens/gedachten van Jean Valjean en Cosette laat zien. Romantische kenmerken: veel oog voor detail (de traan uit haar oog)

Hector Malot (1830-1907) schreef realistisch-sentimentele boeken, tussen lectuur en literatuur in.
Na de romantiek kwam er verzet tegen de macht vh. gevoel en de verbeelding. Auteurs uit deze tijd heten “auteurs de transition”; overgangsauteurs tussen het romantisme en het realisme: romantische realisten.

Novelle: kort verhaal met klein aantal personages en 1 verhaallijn.

Prosper Mérmimée (1803-1870) schreef novelles met een romantische inhoud maar in een realistische stijl. Bijvoorbeeld Carmen: de soldaat José is verliefd op de zigeunerin Carmen. Hij hoopt stiekem dat ze met hem mee zal gaan, maar Carmen antwoord dat ze hem zal volgen tot de dood, maar niet met hem kan leven omdat ze niet van hem houdt. Carmen ziet in zijn ogen dat hij haar gaat doden. De blinde hartstocht van José blijkt uit het feit dat hij voor haar heeft gestolen en gemoord. Door de aanhoudende afwijzingen wordt José steeds kwader, Carmen gooit zelfs de ring die ze van hem heeft gekregen weg en dan vermoordt José haar. Hij begraaft haar, zoals ze dat wilde, in het bos en bekent zijn daad aan de eerste de beste politieagent die hij tegenkomt.

Femme fatale; vrouw die door haar aantrekkingskracht mannen in het verderf stort.

3 Poésie: Poëzie was het literaire genre om op persoonlijke wijze gevoelens te verbeelden. Er waren geen regels voor rijm, genres en thema’s, de subjectieve beleving vd. gevoelens werd met alle vrijheid geschreven.

Victor Hugo verwierf ook als dichter veel bekendheid, hij was de vader vd romantische school. Gedicht over zijn overleden dochter Léopoldine: ochtendgloren. Hij gebruikt veel tegenstellingen, want dat legt nadruk op gevoelens, bijvoorbeeld dag/nacht en zwart/wit. De dag is als een nacht door het grote verdriet.

Alphonse de Lamartine (1790-1869) leed aan mal du siècle : depressie over het einde vd eeuw. Lamartine was de dichter vd liefde die de vrouw idealiseert en de dichter vd melancholie vd natuur. Hij gebruikte veel beelden uit de natuur om de schoonheid vd vrouw te omschrijven.

Alfred de Musset (1810-1857) was al vroeg in de kringen vd romantici, maar neigde later meer naar de romantische school. Zijn ideaal was een verzoening tussen klassieke geest en romantische lyriek, en dat maakte hem tot een verscheurd wezen. Hij is vooral bekend door Les nuits, geïnspireerd door diep liefdesverdriet. In een gedicht waarin hij uitleg geeft over zijn situatie staat het volgende: zijn vrienden lachen hem uit omdat hij dronken is, en een vrijheidsaanbidder is (dit was heel radicaal), daarom is een glas wijn zijn enige vriend.

Gérard de Nerval (1808-1855) verloor al vroeg zijn moeder en had later ook een ongelukkige liefde met een actrice. Hij creëerde een fantasiewereld en werd verscheidene keren opgenomen in een inrichting voor geesteszieken. Hij verlangt terug naar de jeugd, die in zijn ogen symbool staat voor geluk. Dit zie je ook terug in zijn gedicht “Une allée du Luxembourg”. Tegenstellingen hierin zijn: leven en nieuw, tegenover de zware nacht.

4 Théatre: In het theater ontwikkelde Victor Hugo een nieuwe theorie voor het romantisch theater. Hij verzette zich tegen de strenge regels vh klassieke theater. Geen drie eenheden, geen noodzakelijk rijm, geen onderscheid in tragedie en komedie: het theater moest een vermenging zijn van tragedie en komedie. Hij schreef o.a. Hernani:Hernani is de ware liefde van Doña Sol, die al verloofd is met iemand anders. Fragment: Hernani en Doña Sol hebben een moment samen. Romantische kenmerken hierin: verheven taalgebruik en veel beeldspraak uit de natuur.

Verandering in vergelijking tot het klassieke toneel: nu is er sprake van innerlijke beleving vd hoofdpersoon. 

woensdag 9 januari 2013

Samenvatting Newton Natuurkunde magnetisme (H9) (klas 5)

§2: Permanente magneet: magnetische werking verandert niet. Magneet (ijzer met hoog koolstofgehalte) heeft magneetpolen, noordpool en zuidpool. Gelijknamige polen hebben afstotende magnetische werking, tegenovergestelde polen hebben aantrekkende werking.

Een magneet en een niet-magneet oefenen onderling ook magnetische kracht op elkaar uit, die is altijd aantrekkend. Stoffen als ijzer, nikkel en kobalt zijn opgebouwd uit minuscuul kleine magneten, elementaire magneten. Deze theorie wordt weergegeven met een model. De elementaire magneten worden als pijlen (pijlpunt is noordpool). NB: kracht is bij de polen het sterkst. Weekijzer = niet-magneet.

Permanente magneten hebben geordende elementaire magneten waardoor vaste polen ontstaan (moeilijk draaibare elementaire magneten). In een stof als weekijzer zijn de elementaire magneten ongeordend en makkelijk draaibaar. In de buurt van een magneet raken ze geordend en daardoor krijgt het weekijzer magnetische eigenschappen. Dit heet magnetische influentie. Wordt de magneet weggehaald, verliest het de magnetische eigenschappen en raken de elementaire magneten weer ongeordend. 

Magnetische veldlijnen lopen buiten de magneet van noord- naar zuidpool, binnen de magneet van zuid- naar noordpool. NB: het zijn krommen. 

Magnetische inductie (B): sterkte ve magnetisch veld in tesla (T) met grootte en richting (vectorgrootheid). Hoe groter de veldlijnendichtheid (hoe dicht de veldlijnen op elkaar liggen) des te groter de magnetische inductie. De raaklijn vd veldlijn is de richting vd kracht (noorden ve naaldmagneet wijst in dat punt naar de zuidpool). 

Stroomspoel en stroomdraad hebben ook magnetische werking: elektromagnetisme. Elektromagneet zet je aan/uit door de stroom aan/uit te zetten.

Magnetisch veld in een stroomspoel is vergelijkbaar met een staafmagneet. Rechterhandregel: gekromde vingers geven draairichting vd stroom door de windingen aan. Uitgestrekte duim = richting vd veldlijnen. 
Omkeren vd stroomrichting -> noord- en zuidpool wisselen om.

In een spoel geldt: hoe groter de stroomsterkte (I) en aantal windingen (N) per meter spoellengte (l), des te groter de veldlijnen dichtheid, des te groter de magnetische inductie. Binnen een spoel is de veldlijnendichtheid en de richting vd veldlijnen hetzelfde, dus de magnetische inductie is overal gelijk. Dit heet een homogeen magnetisch veld.

B = µo * (N * I)/l
B magnetische inductie in T
µo constante van magnetische permeabiliteit in vacuüm of lucht.
N aantal windingen vd spoel
I stroomsterkte in A
l spoellengte in m

De magnetische werking ve stroomspoel kan worden versterkt door een spoelkern van weekijzer erin te zetten. In de gemagnetiseerde kern worden de elementaire magneten geordend waardoor het magnetisch veld vh weekijzer het magnetisch veld vd stroomspoel versterkt. Wordt de stroom uitgeschakeld, dan verliest de stroomspoel zijn magnetische kracht. 

Ook een rechte stroomdraad heeft magnetische veldlijnen. Rechterhandregel: de uitgestoken duim wijst in de richting vd stroom, de gekromde vingers geven de richting vd magnetische veldlijnen rond de draad aan. De magnetische inductie hangt af vd stroomsterkte en de afstand vd veldlijnen tot de draad (Hoe groter de stroomsterkte en hoe kleiner de afstand, des te groter is de magnetische inductie)

§3: een andere magneet in het magnetisch veld ve rechte stroomdraad ondervindt een magnetische kracht en vice versa. Dit is de lorentzkracht.

De lorentzkracht op een stroomdraad in een magnetisch veld staat loodrecht op de stroomsterkte in die draad én loodrecht op de magnetische inductie vh magnetische veld. Rechterhandregel: uitgestrekte duim is de stroomsterkte, de uitgestrekte vingers is de magnetische inductie en loodrecht op de handpalm staat de lorentzkracht. 

Fl = B * I * l
Fl lorentzkracht in N
B magnetische inductie in T (NB: tesla is N/(Am))
I stroomsterkte in A
l lengte vd stroomdraad in m

Deze formule geldt alleen als de lorentzkracht loodrecht op de stroomrichting staat. Is de hoek geen 0°, 90° of 180°, dan is de lorentzkracht kleiner dan de formule aangeeft. Is de hoek 0° of 180°, dan is er geen lorentzkracht. 

Net als in een rechte stroomdraad ondervindt ook een stroomspoel in een magnetisch veld de lorentzkracht. De eenvoudigste vorm ve stroomspoel is 1 winding in een rechthoekige vorm.

In de zijden QR en SP is de stroom gelijk of tegengesteld aan de magnetische inductie. Er is dus geen lorentzkracht. In de zijden RS en PQ staat de stroom loodrecht op de magnetische inductie dus is er wel lorentzkracht. Hier geld Fl = B * I * l. Bij meer windingen geldt Fl = B * I * l * N (N = aantal windingen). SR: Fl omhoog, PQ: Fl omlaag. Beide krachten staan loodrecht op de draaias en hebben hetzelfde moment Ml. Dit zorgt voor een draaibeweging rechtsom totdat het plaatje verticaal is. In de zijden RS en PQ is de stroom dan gelijk of tegengesteld aan de magnetische inductie. Er is dus geen lorentzkracht. In de zijden QR en SP staat de stroom loodrecht op de magnetische inductie dus is er wel lorentzkracht. Toch draait het plaatje niet verder want de lorentzkracht is evenwijdig met de draaias.


Examencontext 1: Aardmagnetisch veld
De aarde heeft ook een magnetisch veld: het aardmagnetisch veld. Je kunt het zien alsof de aarde een inwendige magneet heeft. De zuidpool ligt in het noorden en vice versa (dit is logisch omdat een kompasnaald, die noordelijk is, naar het noorden wijst omdat daar de zuidpool vd aarde zit, zuid trekt noord aan). Er is een maar: het magnetische zuiden is niet precies gelijk aan het geografische noorden, maar er iets naast. De afwijking tov het geografische noorden verschilt per plek en wordt declinatie genoemd. Verder verandert de as vd "magneet in de aarde" elk jaar een beetje.

 Examencontext 2: relais
2 stroomkringen: links met elektromagneet en schakelaar S, rechts met lampje, contactpunten C, B en M en ijzeren plaatje. Wanneer S dicht is, gaat er stroom Door de elektromagneet die het plaatje aantrekt waardoor de 2 stroomkringen verbonden worden en het lampje gaat branden. Als er 2 schakelaars zijn zoals hier, gaat het als volgt. Wordt de 2e stroomkring aangesloten op C en B, zorgt de stroom voor het openen vd schakelaar (lampje uit). Wordt de 2e stroomkring aangesloten op C en M, zorgt de stroom voor het sluiten vd schakelaar (lampje aan). B = breek, M = maak.

Examencontext 3: reedcontact
 Reedcontact: kleine schakelaar in glazen buisje. Normaal gesproken is de schakelaar open, maar in de buurt van een magneet gaat hij dicht. Kan maar een lage spanning bevatten.

Examencontext 4: bel
Wanneer iemand op de drukschakelaar S drukt, is de stroomkring gesloten. Stroom gaat lopen, de elektromagneet trekt het ijzeren plaatje aan waardoor de klepel tegen de bel gaat, maar tegelijkertijd wordt hierdoor het contact met contactpunt B verbroken. De stroom stopt, waardoor het ijzeren plaatje niet meer wordt aangetrokken en terug tegen B gaat. De stroom treedt weer in werking. Dit proces blijft zich herhalen, waardoor de bel rinkelt.

Examencontext 5: luidspreker
De ronde noordpool met daar omheen de ringvormige zuidpool vd permanente magneet zorgt voor een magnetisch veld waar de windingen vd spoel inzitten. De magnetische inductie en de stroom in de windingen staan loodrecht op elkaar, waardoor er een voor- of achterwaartse lorentzkracht is. De spoel is aangesloten op een versterker, die een elektrisch signaal uitzendt (in de vorm van wisselspanning). In dit geval is er in de spoel een wisselstroom (grootte en richting veranderen voortdurend) die zorgt voor trillingen (dit komt omdat de lorentzkracht hierdoor ook steeds van richting en grootte verandert). De trillingen vd spoel gaan door naar de conus, die gaat ook trillen en daardoor hoor je een toon.

Examencontext 6: Elektromotor

Je hebt 2 soorten elektromotors: Gelijkstroommotor en wisselstroommotor.
Gelijkstroommotor/draaispoelmotor: werkt op gelijkspanning. Bestaat uit
Rotor: draaiende gedeelte dat bestaat uit een draaias met een aantal spoelen waarin stroom loopt
Stator: stilstaande deel met permanente of elektromagneet die zorgt voor een magneetveld waardoor de rotor gaat draaien
Commutator: zorgt voor stroomtoevoer van bron naar rotor. Bestaat uit aantal metalen ringsegmenten. 2 tegenover elkaar staande segmenten zijn verbonden aan de uiteinden ve spoel ve rotor. Tussen 2 spoelen lopen windingen.
Koolstofborstels: 2 tegenover elkaar geplaatste staafjes koolstof worden door een spiraalveer tegen de ringsegmenten gedrukt en zijn verbonden met de plus en minkant vd spanningsbron. De stroom die door de koolstofborstels loopt naar de ringsegmenten bijvoorbeeld AA', zorgt voor lorentzkracht waardoor de motor gaat draaien (er loopt stroom door 1 en 2). Draait de motor iets, dan geleiden de koolstofborstels naar BB' waardoor de stroom door 2 en 3 loopt enz.hoemgroter B, I en l, des te sterker de motor.

Examencontext 7: Draaispoelmeter
Een draaispoelmeter werkt hetzelfde als een gelijkstroommotor. Een rotor die draait in het magnetisch veld ve stator. De as vd rotor is vastgeklemd tussen 2 spiraalveren. Naarmate er meer stroom door de spoel loopt, is het moment vd lorentzkrachten groter. De spoel blijft draaien tot er een momentevenwicht is tussen het moment vd lorentzkrachten en het moment vd tegenwerkende spiraalveer. Als er een wijzer wordt bevestigd aan de as die beweegt langs een schaalverdeling, kan zo de stroomsterkte worden gemeten. Het magnetisch veld vd draaispoelmeter is radiaal: de lorentzkrachten staan door de vorm vd spoel en de stator altijd loodrecht op het oppervlak vd spoel. Daardoor is de beweging vh moment vd lorentzkracht altijd constant. Het moment vd veerkracht is evenredig met de draaihoek. Deze 2 dingen zorgen ervoor dat het verband tussen de stroomsterkte en de schaalverdeling ook recht evenredig is.