vrijdag 31 mei 2013

Frans "La littérature traditionelle après la Deuxième Guerre Mondiale" (klas 5)

Introduction

Na de WOII geloofde men niet langer meer in de stabiliteit en harmonie vd maatschappij. Vlak na de oorlog was er het existentialisme: stroming die uitgaat vd absurditeit vd wereld. Jean-Paul Sartre (leider vd stroming) stelde dat de mens in een wereld zonder god zelf verantwoordelijk was voor zijn keuzes en daden. Daarom mocht de mens geen passieve, afwachtende houding aannemen, maar diende hij betrokken te zijn bij maatschappelijke veranderingen.  Aan het eind vd jaren ’60 vervaagde de dreiging ve nieuwe oorlog -> mensen profiteerden volop van nieuwe rijkdom. In de jaren ‘80/’90 kwam men erachter dat de economische bloei niet onbeperkt was: overbevolking, individualisering en beschadiging vh milieu.

Prose

Traditionele roman bleef de aantrekkelijkste vorm van literatuur. Kenmerken:
·         Leesbaarheid: logisch, chronologisch verhaal
·         Geloofwaardigheid: makkelijk identificeren met de hoofdpersoon
·         Waarschijnlijkheid: weerspiegelt redelijk nauwkeurig de werkelijkheid

Chronologische weergave: weergave waarin gebeurtenissen worden beschreven in de volgorde waarin ze in de tijd plaatsvinden.

Verschillende genres van romans na de WOII:
·         Naturalistische roman: naturalistische auteurs schetsen een beeld vd moderne samenleving waarin hun helden zich niet thuisvoelden (ze waren opstandig en weigerden zich aan te passen).
·         Fantastische roman & sprookje: schrijvers onderzochten verbeelding en fantasie. Antione de Saint-Exupéry onderzocht de ware aard van liefde en geluk.

Antoine de Saint-Exupéry: vliegenier en romanschrijver. Hij verwoordt in zijn romans in bijna dichterlijke taal de kern vh menselijk bestaan: liefde, rechtvaardigheid, verantwoordelijkheid. Het lijkt alsof de schrijver vanaf grote hoogte de chaos vh menselijk bestaan overzag en terugbracht naar de essentie. Hij schreef “Le petit prince”. Het gaat over een kleine prins die zijn planeet verlaat om liefde te zoeken, want hij leeft in onvrede met zijn “roos”(staat symbool voor vriendschap, liefde). (fragment) Hij komt een dronkaard tegen. Het is komisch, want de dronkaard drinkt omdat hij zich schaamt dát hij drinkt. Het prinsje vindt volwassenen gek, en de vos zegt tegen hem: “Het allerbelangrijkste zie je niet met je ogen, maar met je hart”.

·         Vrije roman: veel vrijheidszin, voor het plezier vh schrijven. De hussards reageerde tegen de geëngageerde (=maatschappelijk gerelateerd) literatuur vd existentialisten.
·         Historische roman: psychologische/sociologische analyse vindt plaats in een (recent) historisch decor.
·         Autobiografische roman: roman waarin de auteur (een deel van) zijn leven beschrijft.
·         Realistische roman: roman beschrijft realistisch de (wan)toestanden in de moderne samenleving (rond jaren ’60 zijn dit verandering in de consumptiemaatschappij)
·         Psychologische roman: schrijver is op zoek naar de beweegredenen vh menselijk gedrag.

Agota Kristof maakte in Hongarije de WOII mee en vluchtte naar Zwitserland. Ze maakte daar mee wat elke vluchteling doormaakt: na de angst, wreedheid en honger vd oorlog komt het eenzame, het niet kunnen communiceren met de bevolking en het missen van je familie. Ze schreef “Le Grand Cahier”. Het gaat over het leven ve tweeling in de oorlog. Ze worden door hun moeder naar het platteland gebracht, naar hun oma die wreed is en hen hard laat werken. (fragment) Ze moeten veel klusjes doen anders krijgen ze weinig te eten. Zelf eet ze voor hun neus wel. Verder “trainen de jongens  zichzelf door expres niet te eten (zo raken ze gewend aan honger).

Vertelperspectief: gezichtspunt vanwaar het verhaal wordt verteld. 3 mogelijkheden:
·         Auctoriale verteller: alwetende verteller, neemt zelf niet deel aan het verhaal.
·         Personale vertelsituatie: verhaalgebeurtenissen, personagebeschrijvingen & ruimtebeschrijvingen worden waargenomen door de ogen ve personage (hij/zij)
·         Ik-vertelsituatie: verteller is een personage die meespeelt in het verhaal, lezer ziet alles door de ogen vd “ik”

Emile Ajar bestrijdt in zijn boeken alle vormen van discriminatie. Dit houdt waarschijnlijk verband met zijn eigen jeugdervaringen. Hij schreef “La vie devant soi”. Het gaat over de genegenheid tussen een oude joodse vrouw (Mme Rosa) en een Arabisch jongetje (Momo). Beiden zijn eenzaam, aan elkaar overgeleverd en op zoek naar geborgenheid. (fragment) Mme Rosa zorgt (als ex-prostituée) voor de kinderen van andere prostituées en houdt het meest van Momo. Momo wil ervoor zorgen dat hij Mme Rosa niet kwijtraakt, want de dokter vindt dat ze moet opgenomen worden in het ziekenhuis. Dit doet hij door te zeggen dat er familie uit Israël is die haar komt halen. De dokter gelooft het (hoewel het komisch is omdat Arabieren nooit Joden naar Israël laten gaan).

Alexandre Jardin’s boeken gaan over het behouden vd hartstocht in de liefde. Hij schreef “Le zèbre”. Het gaat over Gaspard die de hartstocht vh begin van zijn huwelijk weer wil opwekken. (fragment) Dit door de 1e ontmoeting met zijn vrouw Camille na te spelen: hij corrigeert haar echter een paar keer (Camille geeft een te harde trap, het was een regenjas ipv een bontjas en het regende dus gooit hij een kom water in haar gezicht). Ze neemt echter wraak door hem vd trap te gooien. De roman heeft een romantische inhoud: er wordt een oude liefde opgewakkert. De schrijfstijl echter is realistisch: alles wordt heel gedetailleerd opgeschreven.

La poésie de l’après-guerre

Na de WOII was er een periode van parlandopoëzie: in spreektaal werd verwoord wat de massa voelde. In vrij vers: zonder traditionele vorm (strofenbouw, metrum en rijm ontbreken, verslengte is onregelmatig).

Jacques Prévert was vlak na de WOII zeer populair omdat iedereen zich herkende in zijn eenvoudige, alledaagse gedichten. Hij schreef ook liedteksten (voor o.a. chanson) en een filmscenario. Een van zijn gedichten is “Le temps perdu”. (fragment) Het gaat over een arbeider die voor een keuze staat: wel of niet in de fabriek werken? Hij knipoogt naar de zon, want die glimlacht naar hem.

Personificatie: levenloze voorwerpen of abstracties worden als levend voorgesteld met menselijke eigenschappen.

Na de jaren ’50 keerde men terug naar de traditionele versvormen. Er kwamen ook nieuwe vormen poëzie: veel eenvoud, alledaagse dingen en WOII-gerelateerde onderwerpen werden vermeden. De stedelijke beschaving werd verruild voor terugkeer naar de natuur.

René Char was tijdens de WOII een verzetsstrijder. Zijn dichtkunst is geïnspireerd door zijn opvatting over mens en wereld en zijn liefde voor de natuur. Hij schreef “Qu’il vive !”. (fragment) Het gaat over 2 streken, men kent in de ene streek geen overhaast afscheid, men gelooft niet in de goedheid vd overwinnaar en kijkt niet raar op als mannen hun gevoelens tonen (jodenvervolgingen zijn overhaast afscheid).

La chanson  is een bepaalde vorm van poezie die zich onderscheidtg van moderne poëzie door regelmatige versregels, strofen en rijm. Inhoud: lyrisch gevoel, verlangen dat iedereen herkend (kan gezongen zijn). Inhoud vd chansons:

Jaren ‘50
Na mei-opstand ‘68
Thema’s als liefde, vriendschap, eenzaamheid, jeugd, ouderdom en dood
Thema’s wat ze voelden, hoorden & zagen in de omgeving
Kritiek op de maatschappij
Veel Chansonniers geloofden niet meer dat ze de samenleving konden veranderen
Meer het eigen werk vd artiesten
Nadruk op tekst

Alledaagse optimisme voor een betere toekomst

Na 1968 waren 2 scholen te onderscheiden :
1.       School waar het chanson een eigen droomwereld bezong en orde bekritiseerde (vertegenwoordigd door Georges Moustaki, Michel Berger, Particia Kaas, Renaud (2 namen kennen))
2.       School combineerde het chanson en de popmuziek (vertegenwoordigd door Julien Clerc, Michel Sardou, Michel Fugain, Patrick Bruel (2 namen kennen)).

Patrick Bruel (zanger en acteur) zingt niet alleen over de romantische kant vd liefde, maar ook de angst, de pijn en het verdriet ervan. Verder vraagt hij in zijn teksten aandacht voor mondiale problemen. In zijn lied “Qui a le  droit” Mag de ik-figuur geen vragen stellen omdat hij te klein is, hij krijgt nooit antwoord. Volwassenen vertellen nooit de hele waarheid. Het gevolg is dat de ik-persoon later in zijn leven er pas achter komt dat de wereld niet perfect is.

Théâtre

Het traditionele theater heeft dezelfde kenmerken als de traditionele roman. Het theater van Jean Anouilh is te verdelen in “pièces noires” (sombere stukken), “pièces grinçantes” (sarcastische stukken), “pièces comstumées” (historische stukken) en “pièces roses” (blije stukken met happy end. De personages in zijn toneelstukken zijn te verdelen in 2 categorieën: corrupt en zuiver. Het toneel weerspiegelt de strijd tussen onvermogen en redeloosheid (zoals de WOII).

L’alouette (pièce costumée van Jean Anouilh) gaat over Jeanne d’Arc, die te laat thuiskomt en zegt dat ze stemmen heeft gehoord die zeggen dat ze Frankrijk uit de handen vd Engelsen moet redden, maar haar vader denkt dat er een jongen in het spel is en slaat haar. (fragment) Jeanne moet als jongen verkleed de koning redden. Van haar moeder mag ze geen mannendingen doen, want vrouwen moeten het huishouden doen en trouwen wie de vader uitkiest (haar moeder was zelf ook niet verliefd op haar vader, maar ze is toch gelukkig geworden). De aartsengel Michaël zegt dat God wel vertrouwen in haar heeft.
NB : hier staan de antwoorden van alle vragen, kijk bij “Historisch deel 3: La littérature traditionelle après la Deuxième Guerre Mondiale”

donderdag 30 mei 2013

Nederlands Module taalkunde "Taalverwerving & Meertaligheid" (klas 5)

H1: Taalverwerving bij kinderen (NB: 1;6 betekent 1 jaar en 6 maanden)

Voortalige periode
0-0;7
Spraakklanken waarnemen en geluidjes maken
Brabbelfase
0;7-1;0
Klanken nabootsen en oefenen
Eenwoordfase
1;0-1;6
Met losse woordjes wordt een hele zin aangeduid
Meerwoordfase
1;6-2;6
Korte zinnetjes en combinaties van woorden produceren
Differentiatiefase
2;6-9;0
Uitbreiding vd woordenschat en ontwikkeling vd grammatica

Zelfstudie 1: Er bestaan 3 typen signaalwoorden
·         Opsomming: geeft een eenvoudig verband aan, dat zinnen alleen maar bij elkaar horen. Iets moeilijk is een negatief verband zoals “maar” (negatieve verbanden zijn abstract).
·         Tijd: deze signaalwoorden zijn iets moeilijker dan die vd opsomming (“toen”, “als”)
·         Oorzaak/gevolg: geeft een moeilijk verband aan (“want”, “omdat”)
·         Dubbel ingewikkelde verbindingswoorden zijn verbindingswoorden die een oorzaak-gevolg- én een negatief verband aangeven (“hoewel”)
Op late leeftijd kunnen kinderen al meerdere/moeilijkere verbindingswoorden toepassen, maar gebruiken ze vaak nog de “en toen”-constructie omdat dat makkelijker is.

H2: Taalaanbod en interactie

Om taal te ontwikkelen moeten kinderen taalaanbod krijgen van volwassenen. Dit gebeurt in het begin vooral thuis. Omdat kinderen niet gelijk heel ingewikkelde taal begrijpen, praten volwassenen in het Mammiaans: dit is een taal die in een aantal opzichten eenvoudig is.

·         Een eenvoudige zinsbouw
o   Tegenwoordige tijd
o   Weglaten vd lidwoorden
o   Eigennamen ipv pvnw
o   Geen passieve vormen
·         Korte, enkelvoudige zinnen
·         Onderwerpen zijn alledaagse concrete zaken
·         De zinnen worden langzamer uitgesproken, zonder versprekingen met hoge intonatie en veel herhalingen
·         Simpele, niet-abstracte woorden
·         De uitingen gaan verder in op de eerdere uitingen vh kind
·         Op een grammaticaal niet-correcte zin zal de ouder een bevestigend antwoord geven met een impliciete verbetering (bijv. Miesjes bal? <Ja dat is Miesjes bal>)
·         Veel vragen en opdrachten, voortdurende controle of het kind je begrijpt

Een speciaal op het kind gericht aanbod van taal is belangrijk, alleen door interactie leert een kind taal.

Zelfstudie 2: Veel taalkundigen nemen aan dat er een kritische periode bestaat voor de verwerving vd moedertaal die eindigt rond de puberteit. Daarna kan bijv. een wolfskind nooit meer perfect een moedertaal aanleren. Het verschil tussen een moedertaal en een niet-moedertaal is dat je bij de moedertaal automatisch grammatica en zinsbouw goed doet en een uitgebreide vocabulaire hebt. Bij een niet-moedertaal kost het meer tijd en moeite om dit goed te doen.

Wolfskinderen bleken vaak wel taal te begrijpen, maar konden niet meer dan een paar woorden leren.

H3: Aangeboren taalvermogen

Noam Chomsky heeft een theorie die ervan uitgaat dat, omdat taal zo complex is, kinderen een aangeboren taalvermogen moeten hebben om een taal te kunnen verwerven. Dit vermogen is de Universele grammatica. De UG bestaat uit principes en parameters: de principes liggen voor alle talen vast en zijn aangeboren, de parameters worden gebruikt voor het leren vd specifieke kenmerken ve bepaalde taal en worden dus later ingevuld. De UG heeft dus een generatieve grammatica: dmv een paar regels kunnen oneindig veel mogelijke zinnen worden voortgebracht. 

Zelfstudie 3: Prince en Smolensky hebben de optimaliteitstheorie ontwikkeld: taal gehoorzaamt niet perfect aan alle taalregels, maar zo optimaal mogelijk. De sterkste taalregel geldt. De taalregels zijn in alle talen aanwezig, maar niet in elke taal even sterk. 3 argumenten voor de optimaliteitstheorie:
·         De hersenen kiezen bij vergelijkbare situaties als taal voor eenzelfde soort optimaliteitsprincipe
·         Met harde regels kan je niet alles verklaren
·         Scheermes van Occam: vuistregel in de wetenschap die stelt dat van 2 theorieën die de feiten even goed verklaren, de eenvoudigste theorie de voorkeur geniet.

H4: Alternatieve theorieën over taalverwerving

Tomasello denkt niet dat kinderen een aangeboren grammatica hebben (dus geen aangeboren taalinstinct), maar een aangeboren sociaal instinct: het vermogen om de bedoelingen van anderen te begrijpen. Daarnaast heeft een kind het vermogen om patronen te herkennen. Het taalaanbod is niet zo groot als Chomsky denkt. Kinderen leren veel verschillende taalstructuren tegelijk (woordenschat, grammatica). Deze theorie heet de Usage based linguistics.

Neurale netwerktheorie gaat ervan uit dat kinderen geen taal leren door representaties en regels, maar door het toepassen van meer algemene leerprincipes en –mechanismen. In het kort: door zenuwverbindingen in de hersenen te versterken, dus door herhaling, leer je taal.

H5: Tweede taalverwerving

2e taalverwerving verloopt anders dan taalverwerving vd moedertaal. Verschillen:


Moedertaalverwerving
Gestuurde vreemde taalverwerving
Leersituatie
Natuurlijk, onbewust, taal vd omgeving
Bewust, kunstmatig
Aanbod
Niet systematisch, ongestructureerd
Gestructureerd, bewust geordend
Cognitieve ontwikkeling
Nog in volle gang, gaat gelijk op
Afgerond
Beschikbare oefentijd
Nvt.
Weinig oefening productie/perceptie

Wanneer je een 2e taal leert in zijn natuurlijke omgeving (dmv emigratie) of van een native speaker, is de verwerving natuurlijker.

Over de rol die de moedertaal speelt, bestaan 2 theorieën:
1.       De interferentietheorie: de moedertaal wordt gebruikt als fundament voor de verwerving vd vreemde taal. Door de structuren vd te leren taal en de moedertaal te vergelijken, leer je de nieuwe taal. Eigenschappen die overeenkomen, zijn makkelijk te leren. Eigenschappen die niet overeenkomen interfereren (=verstoren) het leerproces.
2.       De constructietheorie: de verwerving vd taal gaat niet anders als de verwerving vd moedertaal ging. Je hebt aangeboren principes, en met het leren vd nieuwe taal vul je je principes alleen opnieuw (en vaak dus anders) in. Als moedertaalpatronen opduiken, zijn dat productiefouten.

Zelfstudie 5: Er zijn 6 manieren om een kind tweetalig op te voeden:
1.       1-persoon-1-taal: de ouders spreken ieder hun moedertaal tegen het kind, 1 vd talen is ook de omgevingstaal.
2.       Niet-dominante thuistaal
a.       Beide ouders hebben een andere moedertaal waarvan één de omgevingstaal is, maar ze spreken beide de andere (niet-dominante) taal tegen het kind.
b.      Beide ouders hebben dezelfde moedertaal die niet hetzelfde is als de omgevingstaal. De ouders spreken hun moedertaal tegen hun kinderen.
3.       Dubbele niet-dominante thuistaal: beide ouders hebben een verschillende moedertaal, geen vd talen is de omgevingstaal, beide ouders praten hun eigen moedertaal tegen het kind.
4.       Non-native ouders: beide ouders hebben de omgevingstaal als moedertaal, maar 1 van hen gebruikt een andere taal tegen het kind.
5.       Taalmix: beide ouders zijn zelf twee- of meertalig opgevoed en gebruiken de verschillende talen door elkaar tegen het kind.

Argumenten voor:
·         De familie spreekt een andere taal dan de omgevingstaal
·         Het geeft voordeel op latere leeftijd om meerdere talen vloeiend te beheersen
·         Het kind loopt voor in taalontwikkeling op andere kinderen

Argumenten tegen:
·         Eén of beide ouders beheersen niet beide talen
·         Willekeurige talen door elkaar gebruiken is slecht voor de taalontwikkeling vh kind
·         Wanneer beide ouders overdag werken, zorgt er iemand anders voor het kind en komt er van tweetalig opvoeden weinig terecht
·         Wanneer er weinig ondersteuning te vinden is voor de opvoeding in één vd talen (de omgeving spreekt een andere taal, er is geen ondersteunend lees-/luistermateriaal).

Gouden regels:
·         Het welzijn vh kind gaat voor alles
·         Taalfouten mogen nooit bestraft worden
·         Zorg voor een zo rijk mogelijke taalomgeving in beide talen
·         Behoud hetzelfde systeem in het gebruik vd talen.

H6: Individuele verschillen

Hieronder staan de factoren die invloed kunnen hebben op het leren ve 2e/vreemde taal.

Belangrijke factoren
Minder belangrijke factoren
Aanleg
Buitenlandse reizen
Overtuiging mbt leren
Omgeving vd geboorte
Intelligentie
Dialect spreken
Leeftijd
TV programma’s in andere talen
Aangeboren taalvermogen
Grootte vd hersenen
Motivaties
Schoolprestaties
Persoonlijkheid

Universele grammatica

Voorkeuren mbt leren


Het is lastig om te bepalen wanneer je van tweetaligheid en meertaligheid spreekt. Je kan namelijk nooit alle woorden ve taal beheersen. Ben je twee-/meertalig wanneer je een paar woorden/uitdrukkingen kent? Of alleen wanneer je twee-/meertalig bent opgevoed?

Argumenten voor meertaligheid:
·         Beter geheugen
·         Meer cognitieve controle (voor ouderen)
·         Beter verwerken van informatie
·         Beter werkgeheugen
·         Betere concentratie

Argumenten tegen meertaligheid:
·         Kinderen met een taalstoornis worden benadeeld
·         Het heeft geen zin om voor puberteit grammaticale regels te leren.  

Overzicht vd theorieën over 1e taalverwerving:

Theorie
Aangeboren?
Inhoud
Noam Chomsky
Ja, er is sprake van aangeboren taalvermogen (grammaticale vaardigheden), want kinderen kunnen snel een complex iets als taal leren.
Er zijn algemene harde regels die altijd overal toepasbaar zijn.
Prince en Smolensky
Ja, er zijn aangeboren grammaticale vaardigheden, want kinderen verwerven taal op hoog tempo.
Er zijn flexibele regels die in elke taal zo goed mogelijk moeten worden toegepast.
Tomasello “usage based linguistics”
Nee, mensen hebben het vermogen om elkaar te begrijpen (sociaal instinct), geen taalinstinct.
Woordbetekenis en grammatica worden tegelijkertijd verworven.
Neurale netwerktheorie
Nee.
Zenuwverbindingen komen tot stand als je iets leert. Hoe vaker de verbinding tot stand komt, des te sterker wordt de verbinding.


zondag 26 mei 2013

Scheikunde H14 Redoxreacties 2 (klas 5)


§2: Elektrochemische cellen
Elektrochemische cel: “natte batterij”, in de linker halfcel is de reductor (metaalstaaf) in een zoutoplossing en in de rechter halfcel is de oxidator (zoutoplossing) met een metaalstaaf. Door de redoxreactie die spontaan verloopt, komt er energie vrij (ΔV0), dit is het vermogen vd batterij.

Daniellcel: een staafje zink en een koperplaatje in een Cu2+-oplossing met een poreuze wand in het midden, zodat de elektronen via een metalen draadje moeten. De zinkstaaf lost op en de koperstaaf wordt zwaarder. De poreuze wand zorgt voor voldoende elektrische geleiding, maar vertraagt wel de doorgang van ionen vd ene halfcel naar de andere (afb. 14.3, blz. 140).

Ipv een poreuze wand kun je ook een zoutbrug gebruiken: een verbindend elektrolyt, oplossing (van geconcentreerd zout) die geleiding mogelijk maakt. Dit is om het ladingsverschil dat ontstaat op te heffen, zodat er een gesloten stroomkring ontstaat.

Ipv de bouw ve elektrochemische cel te tekenen, kan je het ook weergeven in een celdiagram: begin met de negatieve pool (reductor) | geconjugeerde reductor || (dubbele wand = zoutbrug) positieve pool (oxidator) | geconjugeerde oxidator. Bijvoorbeeld: Zn (s)|Zn2+ (aq)||Cu2+ (aq)|Cu (s)

Bronspanning ve elektrochemische cel = ΔV0 = VOX – VRED. Alle elektrodepotentialen zijn referenties: het redoxkoppel H+/H2 heeft als standaardelektrodepotentiaal 0. De andere potentialen zijn gemeten met H+/H2 als standaardhalfcel.

§4: Corrosie
Corrosie: de ongewenste aantasting van metalen door stoffen uit de omgeving. Bijv. ijzer: wanneer er zuurstofhoudend water op ijzer komt gebeurt het volgende:
Fe (s)                              ↔ Fe2+ (aq) + 2e-
O2 (g) 2H2O (l) + 4e-        ↔ 4OH

De ionen die ontstaan vormen zelf een elektrolyt in een kortgesloten elektrochemische cel. Ze verplaatsen allebei in tegengestelde richting, maar komen elkaar uiteindelijk toch tegen en vormt Fe2+ (aq) + 2OH- (aq) ↔ Fe(OH)2 (s). Terwijl dit bezinkt, wordt het door de aanwezige O2 geoxideerd tot ijzer(III)hydroxide (ijzerroest) 4Fe(OH)2 (s) + O2 (aq) 2H2O (l) ↔ Fe(OH)3 (s).
In een omgeving met zout fungeert het zout als zoutbrug, waardoor de “cel” een gesloten stroomkring heeft en het roesten sneller plaatsvindt (afb. 14.14, blz. 153). De reacties vinden niet direct aan het metaaloppervlak plaats, maar iets erboven en vormt een poreuze massa. Hoe poreuzer de massa, des te meer vocht kan worden vastgehouden en des te langer kan de corrosie onder de roestlaag verder gaan.

Corrosie voorkomen:
·         Fosfateren en lakken: een ijzeren voorwerp behandelen met een ijzer(III)diwaterstoffosfaat-oplossing. Dan vormt een goed sluitende laag ijzer(III)fosfaat die een goede onderlaag vormt voor lak. Bij beschadiging blijft de lak nu beter zitten en kan er geen onderhuidse corrosie optreden.
·         Verzinken en vertinnen: zink, tin en aluminium stoppen aantasting door zuurstof in vochtige omgeving. Ze vormen een oxidelaag die stevig en weinig doorlatend is.
·         Verchromen en vernikkelen: chroom en nikkel vormen ook een oxidelaag. Deze is zo dun dat de metaalglans grotendeels behouden wordt.
·         Gebruik van opofferingsmetalen: als op het grensvlak van 2 metalen corrosie optreedt, wordt et metaal met de laagste redoxpotentiaal geoxideerd. Wanneer je bijv. ijzer geleidend verbindt met aluminium, wordt het ijzer niet aangetast.
·         Kathodische bescherming: het te beschermen ijzeren object wordt verbonden met de –pool ve spanningsbron. De +pool wordt verbonden met een elektrode die diep in de grond is geslagen. Door het optreden ve kleine lekstroom, wordt het ijzeren object een klein beetje  negatief geladen waardoor het veel moeilijker wordt voor ijzeratomen om in een oplossing te gaan als ionen.

§5: Elektrolyse
Elektrolysereacties: reacties die verlopen onder invloed van een externe spanningsbron. Het is een gedwongen, endotherme reactie. De elektronenstroom is vd –pool naar de +pool (de reductor zit bij de +pool en de oxidator bij de –pool). De tegenspanning moet worden overwonnen (ΔV0) + 0.3 V (bij > 0.3 V loopt de reactie af).

Toepassingen van elektrolyse:
·         Vrijmaken van metalen uit zouten: het metaalion moet een sterkere oxidator zijn dan H2O (NB: onedele metalen kan men alleen verkrijgen door elektrolyse ve gesmolten zout ipv. oplossing).
·         Aanbrengen van dunne metaallaagjes: de metalen staaf aan de –pool krijgt een laagje vh metaal dat in de zoutoplossing zit en als reductor functioneert.
·         Elektrolytisch zuiveren van koper: +pool  = 99.5% zuiver koper, –pool = 9.99% zuiver koper. De elektrolyt = kopersulfaatoplossing. De +pool lost op, verontreinigingen zinken naar de bodem en de –pool groeit aan met zeer zuiver koper.
·         Elektrochemische metaalbewerking.
Bij elektrolyse van steenzout (=NaCl) verwacht je dat met Cl- aan de positieve elektrode O2 ontstaat, maar er ontstaat Cl2 (H2O reageert moeilijker dan verwacht).

Aantekeningen­
·         Spanning (U) in Volt = Joule/Coulomb.
·         Stroomsterkte (I) in Ampère = Coulomb/seconde.
·         Binas tabel 7: constante van Faraday: de lading van 1 mol elektronen (9.64853 * 104 C/mol).