Negatieve
terugkoppeling; de toename vh. resultaat vh. proces heeft zorgt voor afname
vh. proces (bijv. verwarming; als de kamer de gewenste temperatuur heeft
bereikt, stopt de cv totdat de temperatuur gedaald is tot onder de gewenste
temperatuur). Alle mechanismen die meewerken aan 1 regelsysteem zitten in de regelkring.
Lichaamstemperatuur is overdag ±37⁰ en ’s nachts ±36.5⁰. Het
binnenste deel vh. lichaam is warmer dan de buitenkant. Dit komt o.a. door
grotere warmteproductie binnenin (door organen). De warmte wordt in het lichaam
verdeeld door bloed; vanuit het binnenste deel & actieve spieren naar
andere delen. De lichaamstemperatuur wordt dmv. negatieve terugkoppeling
constant gehouden; er is dan evenwicht tussen warmteproductie en warmteafgifte
= warmtebalans. De temperatuur vh.
bloed wordt geregistreerd door koude- en warmtezintuigen vd. hypothalamus (deel vd. hersenen).
Warmteproductie is vooral
afhankelijk vd. stofwisseling en activiteit vd. skeletspieren. Wanneer de
temperatuur onder de normwaarde komt, wordt deze verhoogd door meer
stofwisseling en onwillekeurige spierbewegingen (rillen, klappertanden e.d.).
Bij de warmteafgifte
zijn het bloed en de huid belangrijk. Temperatuur > normwaarde à bloedvaatjes in de huid verwijden
zich doordat spiertjes in de bloedvatwand zich ontspannen. Zweetklieren geven
dan meer zweet af (zweet = voornamelijk water en zouten). Door de verdamping
van zweet koelt de huid af. Temperatuur < normwaarde à vernauwen bloedvaten = minder zweet.
Samenstelling
vh. interne milieu wordt ook constant gehouden door opname,
opslag en uitscheiding v. stoffen. Als een bepaalde stof teveel in het interne
milieu is, wordt het
1.
opgeslagen à uit interne milieu, maar nog steeds
in het lichaam (bijv. glucose). Deze stoffen kunnen weer in het interne milieu
worden gebracht.2. uitgescheiden à uit interne milieu en uit het lichaam (bijv. CO2)
Als een bepaalde stof te weinig in het interne milieu is,
wordt het opgenomen (bijv. O2).
§2; Het zenuwstelsel
bestaat uit het CZS (centrale zenuwstelsel) en PZS (perifere zenuwstelsel) (NB; dit is de
indeling op bouw vh zenuwstelsel). Het CZS bestaat uit grote hersenen, kleine hersenen, hersenstam en ruggenmerg. Het PZS bestaat uit zenuwen. Die zenuwen verbinden het CZS met alle delen vh. lichaam.
Indeling op functie vh. zenuwstelsel; animale zenuwstelsel (AZS) en autonome/vegetatieve
zenuwstelsel (VZS). Het AZS regelt vooral de bewuste reacties, houding en beweging.
Het VZS regelt vooral werking v.
inwendige organen (= niet bewust).
Een prikkel is
een invloed uit het milieu op een organisme. Oiv. prikkels ontstaan in
zintuigcellen impulsen; elektrische
signalen die door zenuwen kunnen worden voortgeleid. Het zenuwstelsel zorgt o.a.
voor het verwerken vd. impulsen die afkomstig zijn vd. zintuigen en voor het
regelen vd. werking van spieren en klieren. Zintuigcellen zijn receptoren (ontvangers), zenuwcellen
zijn conductoren (geleiders) en
spieren & klieren zijn effectoren
(uitvoerders). ![](https://blogger.googleusercontent.com/img/b/R29vZ2xl/AVvXsEj6FQZaUgWiTBguJhOtzX83LJHXZQOLizVVxeFTa7QSgiZpA8Bi9snUrk6d1HxZ8IwuFgx4qfwLgQjWW7W9u47VRAoVDzcBQNRZNNgtuZwCXOYVPPQodDF1Xe4oKHEA0Fr7V-hNWX5RALst/s1600/Zenuw.jpg)
Om de uitlopers v. bepaalde neuronen vh. VZS zit geen
myelineschede à ongemyeliniseerd.
Synapsen;
Plaatsen waar impulsen worden doorgegeven vd. ene cel naar de andere cel. Aan
het einde vd. vertakkingen van dendrieten en axonen bevinden zich veel
synapsen. Hierdoor kan een neuron van veel andere cellen
(neuronen/zintuigcellen) impulsen ontvangen en aan veel andere cellen
(spieren/klieren/neuronen) impulsen doorgeven. 3 typen neuronen;
1. Sensorische neuronen (gevoelszenuwcellen); geleiden impulsen van receptoren naar het CZS. De cellichamen liggen meestal vlakbij het CZS. 1 lange dendriet en 1 korte axon
2. Motorische neuronen (bewegingszenuwcellen); geleiden impulsen vh. CZS naar effectoren. De cellichamen liggen in het CZS. Meerdere korte dendrieten en 1 lange axon.
3. Schakelneuronen (schakelcellen); geleiden impulsen binnen het CZS. Ontvangen van sensorische neuronen of schakelneuronen en geven door aan motorische neuronen of schakelneuronen. Schakelneuronen liggen in het geheel (cellichaam + uitlopers) in het CZS.
De uitlopers van sensorische & motorische neuronen
liggen bij elkaar in zenuwen. De
myelineschede isoleert de uitlopers van elkaar. Om de bundel neuronuitlopers
ligt een laag bindweefsel (die zorgt voor bescherming). 3 typen zenuwen;
1.
Gevoelszenuwen;
bevat alleen uitlopers van sensorische neuronen (bijv. oogzenuwen)2. Bewegingszenuwen; bevat alleen uitlopers van motorische neuronen
3. Gemengde zenuwen; bevat uitlopers van sensorische en motorische uitlopers. De meeste zenuwen zijn gemengde zenuwen (bijv. die armen en benen verbinden met het ruggenmerg)
Innervatie;
zenuwverdeling in of naar een orgaan. Alle organen worden vanuit het CZS
geïnnerveerd.
§3; In alle cellen is het celmembraan elektrisch
geladen. Bij alle neuronen is dit
-70 mV tov. de buitenkant vh. membraan. Voortgeleiden ve. impuls;
Binnenkant vh. celmembraan krijgt een positieve lading = actiefase (± 1 ms) à oorspronkelijke
elektrische lading wordt weer hersteld, het celmembraan kan nu geen impulsen
voortgeleiden = herstelfase (± 1 ms).
De elektrische lading wordt dan eerst even iets kleiner dan -70 mV, en daarna
-70 mV.
Impulssterkte; de
grootte vd. verandering die optreedt in de elektrische lading vh. celmembraan.
Bij de mens is die in alle neuronen gelijk.
Zintuigcellen kunnen prikkels van verschillende sterktes
opvangen, maar omdat alle neuronen maar 1 impulssterkte hebben, worden de
verschillende prikkelsterktes in de neuronen omgezet naar impulsfrequentie; hoe hoger de prikkelsterkte, des te meer impulsen
per tijdseenheid (bijv. per seconde) worden voortgeleid. Bij sensorische
neuronen is dit bijv.; zacht geluid à
lage impulsfrequentie, hard geluid à
hoge impulsfrequentie. Bij motorische neuronen is dit bijv.; hoe hoger de
impulsfrequentie, des te krachtiger is het samentrekken vd. spieren.
Door de isolatielaag om de neuronen (myelineschede), kunnen
veranderingen vd. elektrische lading vh. celmembraan alleen plaatsvinden bij de
insnoeringen. Het is sprongsgewijze
impulsgeleiding; de impulsen “springen’ van insnoering naar insnoering (120
m/s). Dit verloopt veel sneller dan de impulsgeleiding in een uitloper zonder
myelineschede (2-3 m/s).
Kunstmatige prikkeling ve. neuron; elektrische lading vh.
celmembraan ve. neuron in rust kunstmatig verstoren dmv.;
1.
Mechanisch
prikkelen; neuron aanraken met een micronaald2. Elektrisch prikkelen; neuron een stroomstoot toedienen
3. Chemisch prikkelen; bepaalde stoffen op het membraan laten inwerken.
Drempelwaarde/prikkeldrempel;
kleinste prikkelsterkte die een impuls veroorzaakt. De prikkelsterkte heeft wel
invloed op de impulsfrequentie (hoe hoger de prikkelsterkte, des te hoger de
impulsfrequentie) maar geen invloed op de impulssterkte, want het omzetten van
prikkel naar impuls gaat via de alles-of-nietswet;
Als de toegediende prikkel onder de drempelwaarde ligt, kan het neuron de
elektrische lading vh. membraan nog handhaven en gebeurt er niks. Als de
toegediende prikkel boven de drempelwaarde ligt, ontstaat er een (altijd even
sterke) impuls.
Als een uitloper
geprikkeld wordt, gebeurt dit naar de uitloper én naar het cellichaam toe, maar
de impuls wordt maar naar 1 kant doorgegeven.
Sensorische neuronen en schakelneuronen staan dmv. 100-1000
synapsen in contact met andere neuronen.
Het aanvoerende axon
vormt aan het uiteinde een groot aantal verdikkingen; de synapsknopjes. Hierin bevinden zich veel mitochondriën en synaptische
blaasjes met transmitterstof. De
synapsspleet scheidt het presynaptisch membraan van het postsynaptisch membraan.
De impulsoverdracht;
1.
Een impuls komt aan bij een synapsknopje. 2. Enkele synapsblaasjes bewegen zich naar het presynaptisch membraan en versmelten ermee
3. De inhoud (transmitterstof) komt in de synapsspleet
4. Oiv. transmitterstof in de synapsspleet, kunnen impulsen ontstaan in het postsynaptisch membraan.
NB; Alle synaptische blaasjes ve. neuron bevatten dezelfde
transmitterstof. Of er een impuls ontstaat, hangt af vd. hoeveelheid en de
soort transmitterstof. Verschillende transmitterstoffen;
·
Acetylcholine; bevordert bijv. de samentrekking
van skeletspieren· Dopamine, adrenaline en noradrenaline; belangrijk voor een actieve, alerte toestand vh. lichaam.
Inhiberende
transmitterstoffen; Transmitterstoffen die een remmend effect op het
postsynaptische membraan hebben.
Exhiberende
transmitterstoffen; Transmitterstoffen die impulsen in het postsynaptische
membraan kunnen veroorzaken.
Reflexen;
bewegingen die onbewust ontstaan als vaste, snelle reacties op bepaalde
prikkels.
Reflexboog; weg
die impulsen bij een reflex afleggen; Inkomende prikkel, prikkelt spierspoeltjes (sensorische neuronen) à impulsen ontstaan,
worden via schakelzenuwen naar het ruggenmerg geleid à motorische neuronen zorgen
voor handeling vd. spier. Er gaan ook impulsen naar de grote hersenen, maar die
komen aan nádat de motorische neuronen al het sein hebben ontvangen, dan wordt
je je pas bewust vd. handeling die je verricht hebt.
Reflexbogen van hoofd & hals gaan via de grote hersenen,
reflexbogen van romp & ledematen via het ruggenmerg. Reflexen zijn er om
jezelf te beschermen of regelen v. processen in je lichaam. Voorbeelden; kniepeesreflex,
slikreflex, hoestreflex.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten