Voortalige periode
|
0-0;7
|
Spraakklanken waarnemen en geluidjes maken
|
Brabbelfase
|
0;7-1;0
|
Klanken nabootsen en oefenen
|
Eenwoordfase
|
1;0-1;6
|
Met losse woordjes wordt een hele zin aangeduid
|
Meerwoordfase
|
1;6-2;6
|
Korte zinnetjes en combinaties van woorden produceren
|
Differentiatiefase
|
2;6-9;0
|
Uitbreiding vd woordenschat en ontwikkeling vd grammatica
|
Zelfstudie 1: Er bestaan 3 typen signaalwoorden
·
Opsomming: geeft een eenvoudig verband aan, dat
zinnen alleen maar bij elkaar horen. Iets moeilijk is een negatief verband
zoals “maar” (negatieve verbanden zijn abstract).
·
Tijd: deze signaalwoorden zijn iets moeilijker
dan die vd opsomming (“toen”, “als”)
·
Oorzaak/gevolg: geeft een moeilijk verband aan (“want”,
“omdat”)
·
Dubbel ingewikkelde verbindingswoorden zijn
verbindingswoorden die een oorzaak-gevolg- én een negatief verband aangeven (“hoewel”)
Op late leeftijd kunnen kinderen al meerdere/moeilijkere
verbindingswoorden toepassen, maar gebruiken ze vaak nog de “en
toen”-constructie omdat dat makkelijker is.
H2: Taalaanbod en interactie
Om taal te ontwikkelen moeten kinderen taalaanbod krijgen van volwassenen. Dit gebeurt in het begin vooral
thuis. Omdat kinderen niet gelijk heel ingewikkelde taal begrijpen, praten
volwassenen in het Mammiaans: dit is
een taal die in een aantal opzichten eenvoudig is.
·
Een eenvoudige zinsbouw
o
Tegenwoordige tijd
o
Weglaten vd lidwoorden
o
Eigennamen ipv pvnw
o
Geen passieve vormen
·
Korte, enkelvoudige zinnen
·
Onderwerpen zijn alledaagse concrete zaken
·
De zinnen worden langzamer uitgesproken, zonder
versprekingen met hoge intonatie en veel herhalingen
·
Simpele, niet-abstracte woorden
·
De uitingen gaan verder in op de eerdere
uitingen vh kind
·
Op een grammaticaal niet-correcte zin zal de
ouder een bevestigend antwoord geven met een impliciete verbetering (bijv.
Miesjes bal? <Ja dat is Miesjes bal>)
·
Veel vragen en opdrachten, voortdurende controle
of het kind je begrijpt
Een speciaal op het kind gericht aanbod van taal is
belangrijk, alleen door interactie leert
een kind taal.
Zelfstudie 2: Veel taalkundigen nemen aan dat er een
kritische periode bestaat voor de verwerving vd moedertaal die eindigt rond de
puberteit. Daarna kan bijv. een wolfskind nooit meer perfect een moedertaal
aanleren. Het verschil tussen een moedertaal en een niet-moedertaal is dat je
bij de moedertaal automatisch grammatica en zinsbouw goed doet en een
uitgebreide vocabulaire hebt. Bij een niet-moedertaal kost het meer tijd en
moeite om dit goed te doen.
Wolfskinderen bleken vaak wel taal te begrijpen, maar konden
niet meer dan een paar woorden leren.
H3: Aangeboren taalvermogen
Noam Chomsky heeft een theorie die ervan uitgaat dat, omdat
taal zo complex is, kinderen een aangeboren
taalvermogen moeten hebben om een taal te kunnen verwerven. Dit vermogen is
de Universele grammatica. De UG
bestaat uit principes en parameters:
de principes liggen voor alle talen vast en zijn aangeboren, de parameters
worden gebruikt voor het leren vd specifieke kenmerken ve bepaalde taal en
worden dus later ingevuld. De UG heeft dus een generatieve grammatica: dmv een paar regels kunnen oneindig veel
mogelijke zinnen worden voortgebracht.
Zelfstudie 3: Prince en Smolensky hebben de optimaliteitstheorie ontwikkeld: taal
gehoorzaamt niet perfect aan alle taalregels, maar zo optimaal mogelijk. De
sterkste taalregel geldt. De taalregels zijn in alle talen aanwezig, maar niet
in elke taal even sterk. 3 argumenten voor de optimaliteitstheorie:
·
De hersenen kiezen bij vergelijkbare situaties
als taal voor eenzelfde soort optimaliteitsprincipe
·
Met harde regels kan je niet alles verklaren
·
Scheermes van Occam: vuistregel in de wetenschap
die stelt dat van 2 theorieën die de feiten even goed verklaren, de
eenvoudigste theorie de voorkeur geniet.
H4: Alternatieve theorieën over taalverwerving
Tomasello denkt niet dat kinderen een aangeboren grammatica
hebben (dus geen aangeboren taalinstinct),
maar een aangeboren sociaal instinct:
het vermogen om de bedoelingen van anderen te begrijpen. Daarnaast heeft een
kind het vermogen om patronen te herkennen. Het taalaanbod is niet zo groot als
Chomsky denkt. Kinderen leren veel verschillende taalstructuren tegelijk
(woordenschat, grammatica). Deze theorie heet de Usage based linguistics.
Neurale netwerktheorie gaat ervan uit dat kinderen geen taal
leren door representaties en regels, maar door het toepassen van meer algemene
leerprincipes en –mechanismen. In het kort: door zenuwverbindingen in de
hersenen te versterken, dus door herhaling, leer je taal.
H5: Tweede taalverwerving
2e
taalverwerving verloopt anders dan taalverwerving vd moedertaal.
Verschillen:
|
Moedertaalverwerving
|
Gestuurde vreemde
taalverwerving
|
Leersituatie
|
Natuurlijk, onbewust, taal vd omgeving
|
Bewust, kunstmatig
|
Aanbod
|
Niet systematisch, ongestructureerd
|
Gestructureerd, bewust geordend
|
Cognitieve ontwikkeling
|
Nog in volle gang, gaat gelijk op
|
Afgerond
|
Beschikbare oefentijd
|
Nvt.
|
Weinig oefening productie/perceptie
|
Wanneer je een 2e taal leert in zijn natuurlijke
omgeving (dmv emigratie) of van een native speaker, is de verwerving
natuurlijker.
Over de rol die de moedertaal speelt, bestaan 2 theorieën:
1.
De interferentietheorie: de moedertaal wordt
gebruikt als fundament voor de verwerving vd vreemde taal. Door de structuren
vd te leren taal en de moedertaal te vergelijken, leer je de nieuwe taal.
Eigenschappen die overeenkomen, zijn makkelijk te leren. Eigenschappen die niet
overeenkomen interfereren (=verstoren) het leerproces.
2.
De constructietheorie: de verwerving vd taal
gaat niet anders als de verwerving vd moedertaal ging. Je hebt aangeboren
principes, en met het leren vd nieuwe taal vul je je principes alleen opnieuw
(en vaak dus anders) in. Als moedertaalpatronen opduiken, zijn dat
productiefouten.
Zelfstudie 5: Er
zijn 6 manieren om een kind tweetalig
op te voeden:
1.
1-persoon-1-taal: de ouders spreken ieder hun
moedertaal tegen het kind, 1 vd talen is ook de omgevingstaal.
2.
Niet-dominante thuistaal
a.
Beide ouders hebben een andere moedertaal
waarvan één de omgevingstaal is, maar ze spreken beide de andere
(niet-dominante) taal tegen het kind.
b.
Beide ouders hebben dezelfde moedertaal die niet
hetzelfde is als de omgevingstaal. De ouders spreken hun moedertaal tegen hun
kinderen.
3.
Dubbele niet-dominante thuistaal: beide ouders
hebben een verschillende moedertaal, geen vd talen is de omgevingstaal, beide
ouders praten hun eigen moedertaal tegen het kind.
4.
Non-native ouders: beide ouders hebben de
omgevingstaal als moedertaal, maar 1 van hen gebruikt een andere taal tegen het
kind.
5.
Taalmix: beide ouders zijn zelf twee- of meertalig
opgevoed en gebruiken de verschillende talen door elkaar tegen het kind.
Argumenten voor:
·
De familie spreekt een andere taal dan de
omgevingstaal
·
Het geeft voordeel op latere leeftijd om meerdere
talen vloeiend te beheersen
·
Het kind loopt voor in taalontwikkeling op
andere kinderen
Argumenten tegen:
·
Eén of beide ouders beheersen niet beide talen
·
Willekeurige talen door elkaar gebruiken is
slecht voor de taalontwikkeling vh kind
·
Wanneer beide ouders overdag werken, zorgt er
iemand anders voor het kind en komt er van tweetalig opvoeden weinig terecht
·
Wanneer er weinig ondersteuning te vinden is
voor de opvoeding in één vd talen (de omgeving spreekt een andere taal, er is
geen ondersteunend lees-/luistermateriaal).
Gouden regels:
·
Het welzijn vh kind gaat voor alles
·
Taalfouten mogen nooit bestraft worden
·
Zorg voor een zo rijk mogelijke taalomgeving in
beide talen
·
Behoud hetzelfde systeem in het gebruik vd
talen.
H6: Individuele verschillen
Hieronder staan de factoren die invloed kunnen hebben op het
leren ve 2e/vreemde taal.
Belangrijke factoren
|
Minder belangrijke factoren
|
Aanleg
|
Buitenlandse reizen
|
Overtuiging mbt leren
|
Omgeving vd geboorte
|
Intelligentie
|
Dialect spreken
|
Leeftijd
|
TV programma’s in andere talen
|
Aangeboren taalvermogen
|
Grootte vd hersenen
|
Motivaties
|
Schoolprestaties
|
Persoonlijkheid
|
|
Universele grammatica
|
|
Voorkeuren mbt leren
|
|
Het is lastig om te bepalen wanneer je van tweetaligheid en meertaligheid spreekt. Je kan namelijk nooit alle woorden ve taal
beheersen. Ben je twee-/meertalig wanneer je een paar woorden/uitdrukkingen
kent? Of alleen wanneer je twee-/meertalig bent opgevoed?
Argumenten voor meertaligheid:
·
Beter geheugen
·
Meer cognitieve controle (voor ouderen)
·
Beter verwerken van informatie
·
Beter werkgeheugen
·
Betere concentratie
Argumenten tegen meertaligheid:
·
Kinderen met een taalstoornis worden benadeeld
·
Het heeft geen zin om voor puberteit
grammaticale regels te leren.
Overzicht vd theorieën over 1e taalverwerving:
Theorie
|
Aangeboren?
|
Inhoud
|
Noam Chomsky
|
Ja, er is sprake van aangeboren taalvermogen (grammaticale
vaardigheden), want kinderen kunnen snel een complex iets als taal leren.
|
Er zijn algemene harde regels die altijd overal toepasbaar zijn.
|
Prince en Smolensky
|
Ja, er zijn aangeboren grammaticale vaardigheden, want kinderen
verwerven taal op hoog tempo.
|
Er zijn flexibele regels die in elke taal zo goed mogelijk moeten
worden toegepast.
|
Tomasello “usage based linguistics”
|
Nee, mensen hebben het vermogen om elkaar te begrijpen (sociaal
instinct), geen taalinstinct.
|
Woordbetekenis en grammatica worden tegelijkertijd verworven.
|
Neurale netwerktheorie
|
Nee.
|
Zenuwverbindingen komen tot stand als je iets leert. Hoe vaker de
verbinding tot stand komt, des te sterker wordt de verbinding.
|
Geen opmerkingen:
Een reactie posten