BS 1: De relatie mens en milieu
De mens wordt beïnvloed door het milieu: het levert
zuurstof, water, energie, grondstoffen en plaats voor recreatie. Het milieu
wordt beïnvloed door de mens:
·
De mens kan elementen onttrekken: kan leiden tot uitputting
·
De mens kan elementen toevoegen: kan leiden tot vervuiling
·
De mens kan het milieu veranderen: kan leiden tot aantasting
Voornaamste oorzaken van milieuproblemen: enorme bevolkingstoenamen (hoge bevolkingsdruk) gekoppeld aan wijze van leven:
·
Industriële productie:
o
Door gebruik van machines putten we natuurlijke
energiereserves snel uit.
o
De soms giftige afvalstoffen die vrijkomen bij
het produceren van kunstmatige producten werden vaak zomaar in de lucht, het
water of in de bodem geloosd.
·
Verandering vd landbouw:
o
Steeds meer mensen moeten van voedsel worden
voorzien.
o
Boeren willen meer produceren om het bedrijf
rendabel te houden.
o
Bio-industrie heeft veel invloed.
o
Het landschap is veranderd door ruilverkaveling.
·
Verandering vd infrastructuur:
o
Goede verkeersvoorzieningen zorgen voor goed
export (voedselproductiemethoden zijn minder afhankelijk vd natuur, er ontstaan
meer kunstmatige ecosystemen).
Door de veranderde levenswijzen worden planten en dieren
bedreigd met uitsterven of zijn al uitgestorven. Veel natuurgrond wordt
gebruikt voor landbouwgrond of grote wegen. Verder zijn veel gebieden vervuild.
BS 2: Voedselproductie
Om voldoende voedsel te produceren, zorgen we dat de
biotische en abiotische factoren voor groei en ontwikkeling zo optimaal mogelijk
zijn. Dit kan door:
·
Bemesting:
Door het oogsten van gewassen en uitspoeling
(= mineralen zakken met het regenwater naar diepere lagen) gaan mineralen uit
de grond. Door bemesting worden deze weer toegevoegd.
o
Kunstmest:
bevat precies de mineralen die nodig zijn. Veel stikstofhoudende mineralen.
o
Stalmest:
uitwerpselen en urine van dieren (vaak in vloeibare vorm = gier). Het wordt vaak vermengd met stro, zodat de grond luchtiger
wordt en reducenten beter hun werk kunnen doen en dringen plantenwortels beter
door in de bodem.
·
Bodembewerking:
door op een groot stuk landbouwgrond 1 gewas te verbouwen (monocultuur), kan het land efficiënt worden bewerkt. Dit vergroot
wel de kans op plagen en de habitat voor predatoren verdwijnt waardoor
predatoren afnemen en plagen dus toenemen.
·
Bescherming
tegen ziekten en plagen:
o
Chemische
bestrijding: er worden speciale gifstoffen ontwikkeld om ziekten en plagen
te bestrijden. Deze pesticiden tegen
insecten heten insecticiden en tegen
onkruid herbiciden. Nadelen:
1.
Niet
soortspecifiek: doden ook onschadelijke soorten en de predatoren.
2.
Er treedt resistentie
op: individuen met gemuteerde genen kunnen tegen het middel. Een hogere
concentratie of ander pesticide is nodig.
3.
Een aantal pesticiden zijn persistent: ze worden zeer langzaam langs natuurlijke weg
afgebroken.
4.
Stoffen accumuleren
in de voedselketen: het komt terecht in de dieren, het voedsel, het water,
overal. Dit gebeurt ook met pcb’s (polychloorbifenylen)
uit o.a. koelvloeistof.
o
Biologische
bestrijding:
1.
Gebruik maken van natuurlijke vijanden (predatoren, parasieten of ziekteverwekkers).
2.
Lokken
van bepaalde soorten schadelijke insecten met geuren of geluiden en deze doden
of onvruchtbaar maken.
3.
Vruchtwisseling:
nooit 2 jaar achtereen hetzelfde gewas op een stuk grond verbouwen,
ziekteverwekkers voor het gewas verdwijnen dan uit de bodem.
·
Verandering van erfelijke eigenschappen:
o
Individuen met de meest gunstige erfelijke
eigenschappen worden geselecteerd voor verdere kruisingen (veredeling)
o
Voedingsgewassen worden resistent gemaakt tegen
ziekten door recombinant-DNA-technieken.
o
Sperma ve stier met gunstige eigenschappen wordt
opgevangen en ingebracht in de baarmoeder ve koe (kunstmatige inseminatie)
o
In-vitrofertilisatie
(IVF): eicellen worden in een voedingsmedium
bevrucht door zaadcellen (beide gunstige eigenschappen) en ingebracht bij een
draagkoe.
·
Bio-industrie:
bij veeteelt wordt krachtvoer
gebruikt (veevoer met energierijke
stoffen, mineralen, en evt geneesmiddelen en hormonen). Veel veeteelt vindt plaats in de intensieve veehouderij (=bio-industrie). Veel dieren met weinig
ruimte met goed schoon te houden kooien die erg onnatuurlijk zijn bijv. legbatterij. Veel dieren betekent veel
mest -> mestoverschot.
Op sommige bedrijven in NL vindt biologische landbouw plaats. Producten hiervan zijn ecologische voedingsmiddelen. De
kenmerken staan in afb. 27, blz. 211.
BS 3: De lucht
Milieuproblemen:
·
Zure regen (= natte zuurdepositie) ontstaat door emissie (uitstoot van gassen als
CO2, SO2, NO en NO2). Wanneer deze gassen
samenkomen met waterdamp en O2, ontstaan zwavelzuur en salpeterzuur
die met regen of mist naar beneden komen. Een deel vh SO2, NO en NO2
slaan in droge vorm neer -> droge
zuurdepositie. Hieruit vormen in de bodem alsnog zwavel- en salpeterzuur.
Gevolgen verzuring:
o
Oplossen van giftige metalen in de bodem (komen
in grondwater terecht),
o
Uitspoeling
o
Beschadiging van wortelharen (planten kunnen
minder goed water en mineralen opnemen)
o
Verzwakking van planten (minder weerstand tegen
ziekten)
o
Beschadiging van huidmondjes (ze blijven langer
openstaan en dus neemt de verdamping toe)
o
Naaldbomen krijgen minder naalden en sterven
o
Dieren kunnen er slecht tegen
o
De NL’se bodem bevat meer N waardoor
stikstofminnende planten de onderlaag domineren en er minder plantensoorten
zijn.
Oorzaken verzuring:
o
Industrie
in binnen- en buitenland.
o
Elektriciteitscentrales
die met kolen of olie stoken (aardgas is schoon, kerncentrales zorgen voor radioactief afval).
o
Verkeer
zorgt voor de meeste stikstofoxiden.
o
In de landbouw komt veel ammoniak vrij door het mestoverschot. Dit vormt samen met SO2
ammoniumsulfaat. Het regent naar de bodem waar het wordt omgezet in nitraat
-> verzuring.
·
Ozon/smog: verkeer en industrie stoten ook koolwaterstoffen en CO uit. Hierdoor ontstaat ozon. Dit wordt als volgt gevormd: O2
+ O ↔ O3. Het tast longweefsel aan, beschadigt bladeren en remt de
groei. Niet te verwarren met de ozonlaag
hoog in de lucht. Smog is een
mix van ozon, SO2 en roet. Korstmossen zijn gevoelig voor
luchtvervuiling. Als de lucht veel SO2 bevat, ontstaan korstmossenwoestijnen (daar groeien ze
niet).
·
Versterkt
broeikaseffect: de aarde wordt omringt door de atmosfeer (dampkring)
die een deel vd warmte-uitstraling tegenhoudt.
Doordat er steeds meer broeikasgassen (CO2, waterdamp en methaan)
komen (vooral stijging vd CO2-concentratie
door verbranding van fossiele brandstoffen en ontbossing en vrijkomen van
methaan uit mest) , stijgt de temperatuur -> broeikasgevaar. Hierdoor vindt klimaatsverandering
plaats:
o
Temperatuur stijgt
o
Zeespiegel stijgt (water zet uit)
o
Op bepaalde plekken meer droogte, in andere meer
overstromingen
Misschien kan door de temperatuurstijging plaatsen waar het nu te koud
is, geschikt worden voor landbouw. Bovendien groeien gewassen beter bij hogere
temperatuur.
·
Dunner worden vd ozonlaag: deze houdt Uv-straling
tegen. Gebeurt dit niet, dan kan het veranderingen DNA en huidkanker
veroorzaken. Het gat (zo wordt de
ozon boven de zuidpool genoemd, daar is het zó dun) is ontstaan door cfk’s (chloorfluorkoolwaterstoffen). Het
zijn ook broeikasgassen. Deze werden tot voor kort gebruikt als:
o
Koelvloeistoffen in koelinstallaties die werden
gestort op vuilnisbelten (cfk’s -> in de lucht)
o
Blaasmiddel
bij vervaardiging van schuimplastic, piepschuim en isolatiemiddelen
o
Drijfgassen
in spuitbussen (hierdoor wordt de inhoud naar buiten geperst)
Als alternatief worden zachte
cfk’s gebruikt: chlooratoom is vervangen door waterstofatoom. Afgedankte
koelkasten worden ingezameld, vloeistoffen door gespecialiseerde bedrijven
eruit gehaald, bestaande installaties mogen niet meer met cfk’s worden
bijgevuld. Verder is er een wet die alle handel, productie en toepassingen van
cfk’s verbiedt (een tijdje werden lekkende koelkasten naar Afrika gestuurd).
BS 4: Het water
Met “water” bedoelen we oppervlaktewater.
Er is altijd al natuurlijke verontreiniging door organische stoffen geweest. In het water zetten reducenten dit om
in anorganische stoffen -> zelfreinigend
vermogen.
Milieuproblemen:
·
Eutrofiëring en waterbloei: water wordt zeer
voedselrijk door mest die in het water komt (uit landbouw en rioolwater). Dit
wordt omgezet in mineralen. Oligotroof
= weinig-, mesotroof = middelmatig-, eutroof
= veel voedselrijkdom. Eutrofiëring gaat als volgt:
o
Er is sterke groei van algen en kroos -> het
water wordt groen (waterbloei)
o
Door troebelheid komt minder licht dieper in het
water
o
Onderwaterplanten sterven af
o
Zicht neemt af dus gaat de snoek weg (dit is de grootste predator)
o
Er komt veel witvis o.a. brasem -> verbraseming)
o
Witvis eet zoöplankton
(bijv. watervlooien, die eten algen,
maar omdat ze weggaan komen er nog meer algen) en woelen de bodem om
o
Door algensterfte komt er veel detritus in het
water
o
Hierdoor komen veel reducenten die O2 gebruiken:
de sloot wordt zuurstofloos (vissen sterven door O2-gebrek).
·
Chemische verontreiniging: industrieën lozen zware metalen in het water, deze zijn
giftig en niet af te breken door reducenten. In een huisgezin is vervuiling van
water door klein chemisch afval (kca).
o
Mechanische
zuivering: grove vuil wordt gezuiverd, veel afval zakt naar de bodem (voorbezinking)
o
Biologische
zuivering: afbraak van organische stoffen door reducenten en nabezinking (laatste afvaldeeltjes
zakken naar de bodem, dit is rioolslib
en zit vol mineralen en giftige stoffen. Vroeger werd het naar de landbouw
gebracht om uit te strooien, tegenwoordig wordt het verbrand of vergist)
o
Chemische
zuivering: fosfaat en stikstof wordt eruit gehaald, dit is nog niet bij
alle KWZI’s doorgevoerd.
BS 5: De bodem
De eerste boeren deden aan zwerfbouw: ze verbouwden op een stuk grond gewassen totdat deze
niks meer opleverde en dan trokken ze verder. In de Middeleeuwen begon men met ontbossen, slecht bewerken vd grond
(geen mest), overbeweiding of
verkeerde beweiding (oorspronkelijke plantengroei werd vernietigd). Dit alles
kan leiden tot erosie: de bovenste humuslaag waait weg of wordt
weggespoeld. Hierdoor ontstaan o.a. woestijnen.
De kaalkap gaat
nog steeds door: tropische regenwouden
wordt gekapt voor hardhout en
landbouwgrond, maar hierdoor kan de grond het water niet meer vasthouden en
komen overstromingen. Verder gaat er veel genetische info verloren: tropische
regenwouden bevatten veel onbeschreven organismen (genenpool). Verdroging door
dalende grondwaterstand is ook een bedreiging voor bossen.
Door bodemvervuiling moeten sommige stukken grond worden
afgegraven en gereinigd (bodemsanering).
Oorzaken van bodemvervuiling:
1.
Storten van afval: vroeger werd chemisch afval
op vuilnisbelten gestort. Het kwam in de bodem en zo in het grondwater terecht
2.
Langdurig opslaan van chemisch afval
3.
Verkeer: lange tijd deed men lood in motoren
zodat hij soepel liep. Via uitlaatgassen is veel lood in de bodem gekomen.
Tegenwoordig gebruikt men katalysatoren
die alleen werken op loodvrije benzine.
Verschillende soorten afval worden gescheiden verzameld:
·
Grof vuil
·
Industrieel afval (vuilnisbelt)
·
GFT-afval
(aparte container)
·
Papier en karton (aparte container)
·
Overig (glasbak)
·
Glas
·
Blik
·
Textiel
·
Klein
chemisch afval: mensen hebben zelf thuis een milieubox die ze in de chemokar
legen. Verder kan je ze inleveren bij de winkel waar ze vandaan komen (bijv.
medicijnen bij apotheek)
Methoden van afvalverwerking:
1. Recycling: afvalproducten worden
gebruikt als nieuwe grondstoffen (zo
worden minder grondstoffen aan de natuur onttrokken)
2. Composteren van biologisch afbreekbaar afval (GFT). Reducenten breken het afval af.
Voordat het volledig is afgebroken, wordt het mineralisatieproces gestopt. De
overgebleven resten (compost) worden
gedroogd, gezeefd en gebruikt om de bodem te verbeteren.
3. Storten: alles op een vuilnisbelt
gooien (industrieel afval wordt gecontroleerd op chemisch afval, huisvuil
niet). Er ontstaat een kunstmatige heuvel en vaak worden grondstoffen hierdoor
verspild.
4. Verbranden in grote verbrandingsovens. De
energie die vrijkomt wordt gebruikt om het verbrandingsproces in stand te
houden, de rest gaat als warmte de lucht in. Soms wordt de energie gebruikt om
bijv. stroom op te wekken. Er treedt luchtvervuiling op, filters zijn
verplicht. De verbrandingsresten (slakken)
die overblijven, zijn giftig. Deze worden óf in een speciale
verbrandingsinstallatie verbrand, óf (indien niet verwerkbaar) opgeslagen.
BS 6: Milieubeleid en milieubeheer
Er moet duurzame
ontwikkeling van relatie tussen mens en milieu plaatsvinden: het milieu
moet leefbaar zijn voor nu en in de toekomst. Er moeten dus keuzen gemaakt
worden. Vaak geldt de vervuiler betaalt.
Milieubeleid
·
Maatregelen om uitstoot van afvalgassen te
beperken:
o
Beperking vh energieverbruik
o
Ontwikkeling van alternatieve energiebronnen (veilig voor milieu, raken nooit op)
o
Rookgasreiniging
door bijv. rookgasontzwavelingsinstallaties
die SO2 uitstoot verminderen van elektriciteitscentrales en
olieraffinaderijen. Nadeel is echter dat er giftig restmateriaal overblijft.
o
OV bevorderen (verkeer verminderen)
o
Auto’s moeten voorzien zijn ve katalysator (reinigen uitlaatgassen)
o
Ontwikkeling van auto’s die zuiniger rijden
·
Maatregelen in de landbouw
o
Emissie van ammoniak en methaan moet sterk
worden verminderd door:
1.
Afdekken van mestopslag
2.
Vloeibare mest wordt ingespoten (mestinjectie)
3.
Uitrijden van mest is in bepaalde periode
verboden
4.
Stimuleren vd bouw van emissiearme stallen (mest en urine worden automatisch afgevoerd
naar afgesloten ruimte)
5.
Oprichting van mestbanken (mestoverschot kan worden afgegeven tegen betaling, het
wordt gebruikt daar waar mesttekort is, verwerkt tot mestkorrels of er kan biogas uit worden gehaald)
6.
Reductie aantal landbouwhuisdieren
o
Evenwichtsbemesting
toepassen (evenveel mineralen aanvoeren als dat er door gewassen wordt
afgevoerd + acceptabel verlies (dit verlies is de verliesnorm))
o
Mineraalboekhouding
bijhouden (op den duur mineralenaangifte
doen, bij een mineralenoverschot moet een boete worden betaald -> mineralenheffing)
Oudste organisatie voor milieubeheer is Vereniging Natuurmonumenten. Overheid beheert ook natuurgebieden
bijv. nationaal park de Hoge Veluwe.
De overheid stelt ook landschapsparken in
(gebieden waar het landschap zoveel mogelijk in de oude staat blijft
gehandhaafd). Door maatregelen op het gebied van ruimtelijke ordening, wordt
gestreefd naar areaalvergroting van
natuurgebied. Er zijn veel kleine natuurgebieden, die men wil vergroten en aan
elkaar wil koppelen (een ecologische
hoofdstructuur creëren). Bijv. landbouwgrond opkopen en natuurgebied maken.
Iedereens gedrag moet ook persoonlijk veranderen:
·
Minder energie verbruiken
·
Consumentengedrag
veranderen (duurdere, biologische of gerecyclede producten kopen)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten