HOOFDSTUK 2 DE
METAMORPHOSES EN DE EPISCHE TRADITIE
1. PROOEMIUM (I 1-4)
1.
In nova fert animus mutatas dicere formas corpora;
di, coeptis (nam vos mutastis et illa) aspirate meis primaque ab origine mundi ad
mea perpetuum deducite tempora carmen.
-
Mijn geest brengt mij ertoe om te zingen over
gedaantes die veranderd zijn in nieuwe lichamen; goden, inspireer mijn pogingen
(want jullie hebben ook deze veranderd) en leid mijn doorlopende lied vanaf het
begin van de wereld tot aan mijn tijden.
HOOFDSTUK 3 PHAËTHON
1. Phaëthons wens wordt vervuld (I 750-II
192)
c. De wens van
Phaëthon (31-48)
2.
Inde loco medius rerum novitate paventem Sol oculis iuvenem, quibus
aspicit omnia, vidit ‘Quae’ que ‘viae tibi causa?
-
De zon, in de middelste plek, zag de bang wezende jongeman
door het ongewone van de dingen met ogen met welke hij alles ziet en zei “Wat is
de reden van deze weg voor jou?
-
causa (+ est) = ellips
3.
Quid hac’ ait ‘arce petisti, progenies, Phaethon, haud
infitianda parenti?’
-
Wat ben jij naar deze burcht gekomen, nageslacht, Phaëton,
die helemaal niet ontkend moet worden door de voorouders?”
4.
Ille refert: ‘O lux immensi publica mundi, Phoebe pater, si
das usum mihi nominis huius, nec falsa Clymene culpam sub imagine celat, pignora
da generis, per quae tua vera propago credar, et hunc animis errorem detrahe
nostris.’
-
Deze antwoordt: “O openbaar licht van de immense wereld,
vader Phoebus, als jij aan mij geeft het gebruikt van deze naam, en als Clymene
niet een schuld onder vals voorwendsel verbergt, geef bewijzen van de afkomst,
waardoor ik geloofd zal worden jouw echte nakomeling te zijn, en neem deze
onzekerheid weg uit onze harten.
-
Als hij Sol “vader” mag noemen
-
Als Clymene niet liegt
-
propago (+esse) = ellips
5.
Dixerat, at genitor circum caput omne micantes deposuit
radios propiusque accedere iussit amplexuque dato ‘Nec tu meus esse negari dignus
es, et Clymene veros’ ait ‘edidit ortus, quoque minus dubites, quodvis pete
munus, ut illud me tribuente feras.
-
Hij had gesproken, en de vader heeft de schitterende stralenkrans
neergezet rondom het gehele hoofd en hij beval dichtbij te naderen en nadat hij
een omhelzing heeft gegeven, zei hij “En niet verdien jij ontkent te worden als
mijn zoon te zijn, en Clymene vertelt de waarheid over je afkomst en opdat je
des te minder twijfelt, vraag een geschenk wat je maar wilt opdat je dat krijgt
terwijl ik het geef.
-
amplexu dato = ablabs
-
Quodvis = quod vis (vis van velle)
-
NB: regel 4 en 5 zijn chiastisch geordend. Phaëton (4)
zegt: “Als Clymene geen schuld heeft”
(A) en “bewijs mijn afkomst” (B). Sol (5) zegt: “Jij bent mijn zoon
(afkomst)”(B) en “Clymene vertelt de waarheid” (A)
6.
Promissi testis adesto dis iuranda palus, oculis incognita
nostris.’
-
Als getuige van de belofte moet aanwezig zijn het moeras
waarbij gezworen moet worden door de goden, onbekend voor onze ogen.”
-
Het moeras = de Styx
-
Dis = deis = dativus auctoris (vertalen met “door”)
7.
Vix bene desierat; currus rogat ille paternos inque diem
alipedum ius et moderamen equorum.
-
Goed en wel was hij opgehouden; deze vraagt de voorvaderlijke
wagen en voor één dag het recht en het besturen van de snelvoetige paarden.
-
Phaëton antwoordt zó snel, dat er geen voegwoord is.
-
Alipedum equorum = hyperbaton
d. De Zon heeft spijt
(49-62)
8.
Paenituit iurasse patrem, qui terque quaterque concutiens
inlustre caput ‘Temeraria’ dixit ‘vox mea facta tua est.
-
Het speet de vader gezworen te hebben, die en
driemaal en viermaal het stralend hoofd hevig schuddend zei “Mijn uitspraak is
onbezonnen geworden door de jouwe.
-
Paenituit = onpersoonlijk dus het onderwerp ook
onpersoonlijk (“het”)
9.
Utinam promissa liceret non dare; confiteor,
solum hoc tibi, nate, negarem.
-
Was het toegestaan een belofte niet te geven; ik
beken, alleen dit, zoon, zou ik je willen weigeren.
10.
Dissuadere licet.
-
Het is mij toegestaan af te raden.
11.
Non est tua tuta voluntas; magna petis,
Phaethon, et quae nec viribus istis munera onveniant nec tam puerilibus annis.
-
Jouw wens is niet veilig; je vraagt grote
geschenken, Phaëton, en die niet passen bij zulke krachten en niet bij zulke
kinderlijke jaren.
12.
Sors tua mortalis; non est mortale, quod optas.
-
Jouw lot is sterfelijk; het is niet sterfelijk,
wat jij wenst.
-
Mortale = acc onz ev (gaat als forte)
13.
Plus etiam quam quod superis contingere fas sit,
nescius adfectas; placeat sibi quisque licebit, non tamen ignifero quisquam
consistere in axe me valet excepto.
-
Jij grijpt onwetend naar meer zelfs dan wat
toegestaan is ten deel te vallen aan de hemelgoden; hoezeer ook iedereen
zichzelf behaagt, toch is niet iemand in staat te staan op de vurige as, ik
uitgezonderd.
-
Axe = metonymia voor wagen
-
In originele tekst staat aan het einde van de
regel áltijd een , . of ; Als dit niet zo is, is er sprake van enjambement
(afbreking). Het wordt gebruikt voor grote emotie.
14.
Vasti quoque rector Olympi, qui fera terribili
iaculatur fulmina dextra, non agit hos currus; et quid Iove maius habemus?
-
Ook de bestuurder van de uitgestrekte Olympus,
die met zijn vreselijke rechter wilde bliksems werpt, leidt deze wagen niet; en
wat hebben wij groter dan Jupiter?
-
dextra (+manu) = ellips
g. Phaëthon vertrekt
(153-170)
15.
Interea volucres Pyrois et Eous et Aethon, Solis
equi, quartusque Phlegon hinnitibus auras flammiferis implent pedibusque
repagula pulsant.
-
Intussen vullen de gevleugelde paarden van Sol,
Pyrois en Eouis en Aethon en de vierde Phlegon, de lucht met vuursnuivend
gehinnik en ze trappen met de voeten tegen de sluitbomen.
16.
Quae postquam Tethys, fatorum ignara nepotis, reppulit,
et facta est immensi copia caeli, corripuere viam pedibusque per aera motis obstantes
scindunt nebulas pennisque levati praetereunt ortos isdem de partibus Euros.
-
En nadat Tethys, onwetend van het lot van haar
kleinzoon, deze opzijgeschoven heeft en de toegang van de onmetelijke hemel
heeft opengesteld, grepen zij hun weg en nadat hun voeten bewogen waren door de
lucht, scheuren ze de in de weg staande nevels open en zij passeren de
opgekomen oostenwinden, uit dezelfde richting ontstaan, door hun vleugels
opgetild.
-
repullit (+repagula) = ellips
-
isdem = abl van idem
-
partibus = deel of richting
17.
Sed leve pondus erat nec quod cognoscere possent
Solis equi, solitaque iugum gravitate carebat; utque labant curvae iusto sine
pondere naves perque mare
instabiles nimia levitate feruntur, sic onere adsueto vacuus dat in aera saltus
succutiturque alte similisque est currus inani.
-
Maar het gewicht was licht en niet zodanig dat
de paarden van Sol het konden herkennen, en het juk miste het gebruikelijke
gewicht; en zoals gebogen schepen wankelen zonder het rechtvaardige gewicht en
over de zee instabiel met al te grote lichtheid voortsnellen, zo maakt hij vrij
van gebruikelijke lasten sprongen in de lucht en hij springt hoog op en de
wagen is gelijk aan een lege.
-
Vergilische vergelijking: er wordt uit het
verhaal gestapt en een kleine passage verteld als vergelijking voor wat er
gaande is.
-
Let op: veel verschillende woorden gebruiken
voor “gewicht”
-
Trikolon: er wordt 3x gezegd dat het gewicht
licht is
-
inani (+currui) = ellips
18.
Quod simulac sensere, ruunt tritumque relinquunt
quadriiugi spatium nec quo prius ordine currunt.
-
Zodra als ze hetgene merkten, stormden ze voort
en het vierspan verlaat de platgereden ruimte en niet rennen ze met de orde
waarmee voorheen.
-
Spatium = metonymia voor pad
-
prius (+cucurrunt) = ellips
19.
Ipse pavet nec qua commissas flectat habenas nec
scit qua sit iter, nec, si sciat, imperet illis.
-
Zelf is hij bang en niet weet hij waarlangs hij
de toevertrouwde teugels moet wenden en niet weet hij waarlangs de tocht is en
als hij het kiest, kan hij hen zijn wil niet opleggen.
-
Flectat = conjunc van twijfel
-
Scit = praesens
-
Nec imperet = conjunc potentialis
h. Phaëthon heeft spijt (171-192)
20.
Tum primum radiis gelidi caluere Triones et
vetito frustra temptarunt aequore tingi, quaeque polo posita est glaciali
proxima Serpens, frigore pigra prius nec formidabilis ulli, incaluit sumpsitque
novas fervoribus iras; te quoque turbatum memorant fugisse, Boote, quamvis
tardus eras et te tua plaustra tenebant.
-
Toen als eerste de koude Grote Beer warm is
geworden door de zonnestralen en tevergeefs probeerde die (Grote Beer) nat te
worden door de zee die hem ontzegd was, en de Draak die zeer dicht bij de
ijzige pool geplaatst is, vroeger traag door kou en niet angstaanjagend voor
iemand, werd warm en zij nam nieuwe woede door de gloed; zij herinneren zich
dat jij verward gevlucht bent, Ossendrijver, hoewel jij traag was, en jouw
wagen houdt je tegen.
-
gelidi caluere = tegenstelling
-
tingi = infinitivus passief
-
sterrenbeelden worden gepersonifieerd
21.
Ut vero summo despexit ab aethere terras infelix
Phaethon penitus penitusque patentes, palluit et subito genua intremuere timore
suntque oculis tenebrae per tantum lumen obortae, et iam mallet equos numquam
tetigisse paternos, iam cognosse genus piget et valuisse rogando, iam Meropis
dici cupiens ita fertur, ut acta praecipiti pinus Borea, cui victa remisit frena suus rector, quam dis
votisque reliquit.
-
Zodra hij de aarde neerzag vanuit de echte top
van de hemel, werd de ongelukkige Phaëton, terwijl zij (de aarde) zich dieper
en dieper uitstrekken, bleek en plotseling beginnen de knieën te trillen door
vrees en aan de ogen kwam door zoveel licht heen de duisternis op, en al zou hij
liever willen dat hij de voorvaderlijke paarden nooit aangeraakt heeft, en het
speet hem reeds dat hij zijn afkomst leerde kennen en heeft doorgezet door het
vragen, wordt hij zo meegesleurd terwijl hij al verlangt van Merops genoemd te
worden, zoals de pijnboom voortgedreven door de vernietigende noordenwind, het
schip aan wie zijn stuurman het overwonnen roer heeft losgelaten, en het schip
die aan de goden en geloften is overgelaten.
-
tenebrae obortae = dichterlijk mv
-
mallet + ACI (paternos equos numquam tetigisse)
-
piget + 2xACI (genus cognosse en rogando
valuisse)
-
Meropis = van Merops, hij wilde nu al liever dat
ze hem zoon van Merops, zijn stiefvader, noemden ipv van de Zon
-
pinus = metonymia voor schip
-
victa hoort grammaticaal bij frena, maar
inhoudelijk niet = enallagè (verwisseling)
-
dis = deis
-
het schip enz. = Homerische vergelijking
22.
Quid faciat?
-
Wat zou hij doen?
-
faciat = dubitativus
23.
Multum caeli post terga relictum, ante oculos plus
est.
-
Een groot deel van de hemel is verlaten achter
zijn rug, een groter deel is voor zijn ogen.
-
terga = dichterlijk mv
-
post – ante = tegenstelling
-
Veel vd hemel (A) is achter de rug (B), voor de
ogen (B) is meer (A) = chiasme
24.
Animo metitur utrumque et modo, quos illi fatum
contingere non est, prospicit occasus, interdum respicit ortus, quidque agat,
ignarus stupet et nec frena remittit nec retinere valet nec nomina novit
equorum.
-
In gedachten wordt elk van beide geschat en nu
eens zag hij het westen voor zich, dat aan deze niet toegestaan is te bereiken,
soms kijkt hij om naar het oosten, en wat zal hij doen, hij is verstijfd, de
onwetende, en niet wil hij de teugels aantrekken en niet kent hij de namen van
de paarden.
2. De fatale vlucht (II 193-328)
b. Tellus vraagt
Jupiter om hulp (272-300)
25.
Alma tamen Tellus, ut erat circumdata ponto, inter
aquas pelagi contractosque undique fontes, qui se condiderant in opacae viscera
matris, sustulit oppressos collo tenus arida vultus opposuitque manum fronti
magnoque tremore omnia concutiens paulum subsedit et infra, quam solet esse,
fuit fractaque ita voce locuta est: ‘Si placet hoc meruique, quid, o, tua
fulmina cessant, summe deum?
-
De vruchtbare aarde, zoals ze was omgeven door
de zee, tussen de wateren van de zee en de van alle kanten opgedroogde bronnen,
die zich hadden verborgen in de ingewanden van de schaduwrijke moeder, zij hief
uitgedroogd haar verschroeide gelaat tot aan de hals op en zij hield haar hand
voor haar gezicht en ze zakte een beetje weg terwijl zij alles schudde met
grote trilling en ze was lager dan ze hoort te zijn en ze heeft zo gesproken
met gebroken stem: “Als dit jou bevalt en als ik dit heb verdiend, wat, o,
liggen jouw bliksems werkeloos, hoogste van de goden?
-
de aarde wordt gepersonifieerd
-
de ingewanden = ergens bij de Nijl, de Romeinen
dachten dat hier de bron van alle water was
-
vultus = dichterlijk mv
-
si placet hoc (+tibi) = ellips
-
deum = deorum
26.
Liceat, periturae viribus ignis igne perire tuo
clademque auctore levare.
-
Laat het vrijstaan, voor mij die zal omkomen om
om te komen door de krachten van het vuur en de ondergang te verlichten met uw
vuur als dader.
-
liceat = conjunc van aansporing
27.
Vix equidem fauces haec ipsa in verba resolvo’; (presserat
ora vapor) ‘tostos en adspice crines inque oculis tantum, tantum super ora
favillae.
-
Nauwelijks open ik evenwel de keel voor juist
deze woorden”; (de hitte had de mond dichtgedrukt) “kom aanschouw de verbrande
haren en aanschouw zoveel in de ogen, zoveel van de gloeiende as boven de mond.
-
tantum (+favillae), tantum = ellips en nadruk
28.
Hosne mihi fructus, hunc fertilitatis honorem officiique refers, quod adunci vulnera aratri rastrorumque
fero totoque exerceor anno, quod pecori frondes alimentaque mitia, fruges humano
generi, vobis quoque tura ministro?
-
Gun je mij dit loon, deze eer van de
vruchtbaarheid en van de dienstbaarheid, omdat ik de wonden van de gekromde
ploeg en van de houwelen verdraag en ik het hele jaar bewerkt word, omdat ik
aan het vee groenvoer en zacht voedsel, vruchten aan het menselijk geslacht en
aan jullie ook wierook lever?
-
aan vee (A) groenvoer en zacht voedsel (B)
vrucht (B) aan menselijk geslacht (A) aan jullie (A) wierook (B) = dubbel chiasme
29.
Sed tamen exitium fac me meruisse: quid undae,
quid meruit frater?
-
Maar toch stel dat ik de ondergang verdiend heb:
waarom verdienden de wateren het, waarom verdiende jouw broer het?
-
broer = Neptunus
-
fac + ACI (me meruisse)
30.
Cur illi tradita sorte aequora decrescunt et ab
aethere longius absunt?
-
Hoewel hem het lot was toebedeeld, waarom nemen
de golven af en zijn ze verder van de lucht verwijderd?
-
het lot = zeeheerschappij
31.
Quod si nec fratris nec te mea gratia tangit, at
caeli miserere tui.
-
Maar indien noch de welwillendheid van jouw
broer, noch mijn welwillendheid jou niet raakt, heb dan medelijden met jouw
hemel.
32.
Circumspice utrumque: fumat uterque polus.
-
Overzie elk van beiden: beide polen roken.
33.
Quos si vitiaverit ignis, atria vestra ruent.
-
Als het vuur deze vernield heeft, zullen jullie
huizen instorten.
34.
Atlas en ipse laborat vixque suis umeris
candentem sustinet axem.
-
Kijk Atlas zelf lijdt en nauwelijks houdt hij
het gloeiende hemelgewelf tegen met zijn schouders.
35.
Si freta, si terrae pereunt, si regia caeli, in
Chaos antiquum confundimur.
-
Als de zeestraten, als de landen omkomen, als
het paleis van de hemel omkomt, worden zij in de oude Chaos gestort.
-
si, si, si = anafoor, trikolon en asyndeton
36.
Eripe flammis, si quid adhuc superest, et rerum
consule summae!’
-
Ontruk mij uit vlammen als iets tot nu toe
overblijft en zorg voor het hoogste van zaken!”
-
Hoogste van zaken = de hemel
c. Jupiter redt het
heelal (301-328)
37.
Dixerat haec Tellus (neque enim tolerare vaporem
ulterius potuit nec dicere plura) suumque rettulit os in se propioraque Manibus
antra.
-
Deze Aarde had gesproken (want noch kon zij de
hitte langer verdragen, noch kon ze meer zeggen) en ze verstopte haar mond in
zichzelf namelijk de grotten dichterbij de onderwereld.
-
os = metonymia voor gezicht
38.
At pater omnipotens, superos testatus et ipsum, qui
dederat currus, nisi opem ferat, omnia fato interitura gravi, summam petit
arduus arcem, unde solet nubes latis inducere terris, unde movet tonitrus vibrataque
fulmina iactat.
-
Maar de almachtige vader die degenen die zich
boven bevinden tot getuigen aangeroepen heeft en hijzelf die de wagen gegeven
had, als hij geen kracht bracht, dat alles aan het ernstige lot te gronde zal
gaan, gaat verheven naar de hoogste burcht, waarvandaan hij gewoon is de wolken
over de uitgestrekte landen te trekken, waarvandaan hij de donder beweegt en de
geslingerde bliksems werpt.
39.
Sed neque, quas posset terris inducere, nubes tunc habuit, nec, quos caelo
demitteret, imbres; intonat et dextra libratum fulmen ab aure misit in aurigam
pariterque animaque rotisque expulit et saevis conpescuit ignibus ignes.
-
Maar hij had toen noch de wolken, die hij over
de landen kon trekken, noch de regenbuien, die hij uit de hemel naar beneden
zond; hij donderde en hij zond de geslingerde bliksem vanaf zijn rechteroor
naar de wagenmenner en tegelijk verdreef hij hem uit het leven en uit de wagen
en hij bedwong de vlammen met woeste vlammen.
40.
Consternantur equi et saltu in contraria facto colla
iugo eripiunt abruptaque lora relinquunt; illic frena iacent, illic temone
revulsus axis, in hac radii fractarum parte rotarum sparsaque sunt late laceri
vestigia currus.
-
De paarden worden schichtig en nadat de sprong
gemaakt is in tegengestelde richtingen, ontrukken zij de nekken aan het juk en
zij verlaten de kapotgetrokken teugels; daar liggen de teugels, daar ligt de
wagenas losgerukt uit de disselboom, spaken liggen in dit deel van de gebroken
wagen en de brokstukken van de verbrijzelde wagen zijn breed gestrooid.
41.
At Phaethon rutilos flamma populante capillos volvitur
in praeceps longoque per aera tractu fertur, ut interdum de caelo stella sereno
etsi non cecidit, potuit cecidisse videri.
-
En Phaëton, terwijl de vlam de rossige haren verteert,
wordt hals over kop weggeslingerd en hij snelt met een lange lichtstraal door
de lucht, zoals soms uit de heldere hemel een ster, hoewel zij niet viel, kan
schijnen gevallen te zijn.
42.
Quem procul a patria diverso maximus orbe excipit
Eridanus flagrantiaque abluit ora.
-
En hem vangt de hele grote Po op, ver weg van
het vaderland op de andere wereld en hij spoelt zijn vlammende gezicht af.
-
andere wereld = Ethiopië
43.
Naides Hesperiae trifida fumantia flamma corpora
dant tumulo, signantque hoc carmine saxum: hic • sitvs • est • phaethon • cvrrvs • avriga
• paterni • qvem • si • non • tenvit • magnis • tamen • excidit • avsis
-
De Najaden van Hesperia geven het brandende
lichaam, in drieën gespleten door de vlam, aan de grafheuvel, en zij voorzien
de grafsteen met dit opschrift: HIER IS PHAETON GELEGEN, DE WAGENMENNER VAN DE
VADERLIJKE WAGEN, DIE, OOK AL HIELD HIJ DEZE NIET IN ZIJN MACHT, TOCH UIT EEN
GROOT WAAGSTUK GEVALLEN IS
NB: Aitiologische mythen zijn verklarende mythen
Perfectum
|
Imperfectum
|
Handeling die regelmatig gebeurt
|
Herhalen
|
Kortdurige actie
|
Lange duur
|
Plotselinge gebeurtenis
|
Gewoonte
|
|
Poging
|
Geen opmerkingen:
Een reactie posten