zaterdag 6 oktober 2012

Teksten Latijn [VI, 21-31] vertalingen + antwoorden vragen (klas 5)

[VI 21, 22]
1.       Germani multum ab hac consuetudine differunt.
-        De Germanen verschi8llen veel van deze gewoonte.
2.       Nam neque druides habent, qui rebus divinis praesint, neque sacrificiis student.
-        Want ze hebben noch druïden, die gaan over goddelijke zaken, en ook niet leggen ze zich toe op offers.
3.       Deorum numero eos solos ducunt, quos cernunt et quorum aperte opibus iuvantur : Solem et Vulcanum et Lunam, reliquos ne fama quidem acceperunt.
-        Tot de goden rekenen ze alleen hen, welke ze zien en door wier hulp ze worden geholpen: Sol en Vulcanus en Luna, de anderen kennen ze zelfs niet van horen zeggen.
4.       Vita omnis in venationibus atque in studiis rei militaris constitit : a parvulis labori ac duritiae student.
-        Het hele leven bestaat uit jagen en de kunst van militaire zaken: vanaf het allerjongste richten ze zich op inspanning en afzien.
5.       Qui diutissime impuberes permanserunt, maximam inter suos ferunt laudem : hoc alii staturam, alii vires nervosque confirmari putant.
-        Degenen die het langst onvolwassen zijn gebleven hebben de grootste lof tussen de hunnen, sommigen menen dat hierdoor de groei worden versterkt, anderen dat de krachten en de spieren worden versterkt.
6.       Intra annum vero vicesimum feminae notitiam habuisse in turpissismis habent rebus : cuius rei nulla est occultatio, quod et promiscue in fluminibus perluuntur et pellibus aut parvis renonum tegimentis utuntur magna corporis parte nuda.
-        Voor het twintigste jaar het kennen van de vrouw hebben rekenen ze onder de schandelijkste zaken: van deze zaak is niets het verborgene omdat ze en zich gemengd wassen in de rivieren en omdat ze huiden of kleine bedekkingen van dierenhuiden gebruiken waarbij een groot deel vh. lichaam naakt blijft.
7.       Agri culturae non student, maiorque pars eorum victus in lacte, caseo, carne constitit.
-        Ze leggen zich niet toe op landbouw en een nogal groot deel van hun levensonderhoud bestaat uit melk, kaas en vlees.
8.       Neque quisquam agri modum certum au fines habet proprios, sed magistratus ac principes in annos singulos gentibus cognationibusque hominum quique una coierunt, quantum et quo loco visum est agri adtribuunt atque anno post alio transire cogunt.
-        En niet heeft iemand een afgebakend stuk akkerland of eigen gebied, maar de magistraten en leiders delen toe per jaar aan de clans en de verwantschappen van mensen en wie ook maar samen komen hoeveel land en op welke plek het goeddunkt en ze dwingen het jaar erna naar elders te gaan.

Vragen:
1. Abl. ev. congrueert met consuetudine, ab vertaald met “met”
2. Bij hac, dat is vrouwelijk
3. Acc. mv. -es duidt op meervoud, het is een lijdend voorwerp
4. Conjunctivus praesens, 3e persoon mv.
5. Acc. mv. m., lijdend voorwerp
6. Goden, “deorum”
7. Perfectum, 3e persoon mv. van accipere, ze hebben de verhalen niet kunnen ontvangen (opnemen = kennen)
8. in + abl., studiis = abl. mv. o., rei (5) gen. ev., militaris (3) gen. ev.
9. Vanaf het jongste
10. Superlativus van diu, abl. ev. (3), bijwoord
11. Nom., het hoort bij het onderwerp (naamwordelijk deel vh. gezegde)
12. Laudem
13. Abl. ev. o., maximam laudem (dat ze zolang onvolwassen blijven)
14. ACI, passief infinitief
15. Feminae notitiam: het kennen vd. vrouw
16. Superlativus turpissimus/turpis (abl. mv.) (5) = vrouwelijk, in + abl. + rebus
17. Letterlijk: van deze zaak is niets het verbogene dus ja (relatieve aansluiting)
18. Parvis [renonum] tegimentis, wat bij elkaar hoort maar andere naamval heeft staat ertussenin
19. Ja, ablabs. abl. ev. v.
20. Maiorque pars = nom. ev. eorum = gen. mv. victus = gen. ev.
21. 1) agri modum certum & 2) fines proprios
22. Cognationibus = dat. mv. (2) delen toe = geven aan
23. Adtribuunt, cogunt en transire
24. Agri = gen. ev. + quantum = gen. partitivus

[VI, 29]
9.       Caesar postquam per Ubios exploratores comperit Suebos se in silvas recepisse, inopiam frumenti veritus, quod, ut supra demonstravimus, minime omnes Germani agri culuturae student, constituit non progredi longius.
-        Caesar, nadat hij had vernomen vd. verkenners vd. Ubii, dat de Suebi zich in de bossen hadden teruggetrokken en nadat hij had gevreesd omdat, zoals hierboven vermeld, de Germanen allerminst aan landbouw deden, besloot hij niet verder te trekken.
10.   Sed, ne omnino metum reditus sui barbaris tolleret atque ut eorum auxilia tardaret, reducto exercitu partem ultimam pontis, quae ripas Ubiorum contingebat, in longitudinem pedum ducentorum rescindit atque in extremo ponte turrim tabulatorum quattuor constituit praesidiumque cohortium duodecim  pontis tuendi causa ponit magnisque eum locum munitionibus firmat.
-        Maar, om niet de angst vd. barbaren van (over) zijn terugkeer weg te nemen en opdat de hulptroepen van hen vertraging te doen oplopen, brak hij nadat hij de troepen had teruggetrokken, het uiterste stuk vd. brug die de oever vd. Ubii raakte, over een lengte van 200 voet en hij stelde een toren van 4 verdiepingen aan het einde vd. brug op en plaatste een garnizoen van 12 cohorten om de brug te bewaken en versterkte zijn plek door grote verdedigingswerken.
11.   Ei loco praesidioque C. Volcacium Tullum adulescentem praeficit.
-        Hij stelde C. Volcacium Tullum Jr. aan het hoofd aan deze plek en aan het garnizoen.
12.   Ipse, cum maturescere frumenta inciperent, ad bellum Ambiorigis profectus per Arduennam silvam, quae est totius Galliae maxima atque ab ripis Rheni finibusque Treverorum ad Nervios pertinent milibusque amplius quingentis in longitudinem patet, L. Minucium Basilum cum omni equitatu praemittit, si quid celeritate itineris atque opportunitate temporis proficere possit: monet ut ignes in castris fieri prohibeat, ne qua eius adventus procul signification fiat: sese confestim subsequi dicit.
-        Zelf stuurde hij, toen het koren begon te rijpen nadat hij vd. oorlog van Ambiorix naar het Ardennese bos, dat het grootste is van heel Gallië, en zich vanaf de oevers vd. Rijn en de grenzen vd. Trevenen tot de Nerviërs uitstrekt en zich uitstrekt tot een lengte van meer dan 50 mijlen, L. Minucium Basilum met de ruiterij vooruit.

Vragen
1. Comperit
2. ACI
3. Inf. perfectum van recipere
4. “Quod… student.”
5. Nom. ev., hoort bij Caesar
6. Sui reditus = gen ev (suus reditus), barbaris = dat. mv. (barbarus), metum = acc. ev. (metus (4))
7. 3e persoon ev. imperfectum conjunctivus, hangt af van “ut”
8. Hun = van hen dus ja, de hulptroepen van hen = eorum auxilia
9. “nadat het leger is teruggetrokken”, “na de terugtrekking vh. leger”
10. Rescindit
11. Ja, weergegeven dmv. “namelijk”
12. Conjunctivus imperfectum, 3e persoon ev. van tollere
13. Gen. mv.: vd. barbaren
14. Zelf -> opgedeeld in kleine hoofdzinnen
15. Vertaling met “met” dus ablativus
16. ad bellum Ambiorigis: naar de oorlog met/van Ambiorix
17. Arduennam silvam = ondw -> maxima hoort daarbij
18. Arduennam silvam
19. -que = en -> nevenschikkend, verbind woorden
20. a. Zinnen
20. b tekstelementen
20. c zinnen
20. d tekstelementen
21. ACI

Caput 30 alleen in vertaling op blz. 23

[VI, 31]
13.   Ambiorix copias suas iudicione non conduxerit, quod proelio dimicandum non existimaret, an tempore exclusus et repetino equitum adventu prohibitus, cum reliquum exercitum subsequi crederet, dubium est.
-        Het is onzeker of Ambiorix met opzet zijn troepen niet heeft samengetrokken, omdat hij meende geen strijd te leveren, of (omdat) hij uitgesloten was van tijd en hij was belemmerd door de plotselinge komst van ruiters, omdat hij geloofde dat de rest vh. leger volgde.
14.   Sed certe dimissis per agros nuntiis sibi quemque consulere iussit : quorum pars in Arduennam silvam, pars in continentes paludes profugit.
-        Maar, nadat hij boden had rondgezonden naar de gebieden beval hij dat ieder zeker voor zichzelf moest zorgen: een deel van hen vluchtte naar het Ardennese bos in, een deel naar de uitgestrekte moerassen.
15.   Qui proximi Oceano fuerunt, hi insulis sese occultaverunt, quas aestus efficere consuerunt.
-        Degenen die het dichtst bij de Oceaan waren die hebben zich op de eilanden verborgen, die de getijden gewoon zijn tot stand te brengen.
16.   Multi ex suis finibus egressi se suaque omnia alienissimis crediderunt.
-        Velen trokken weg uit zijn gebied en allen hebben zich en al het hunne toevertrouwd aan de zeer vreemde mensen.
17.   Catuvolcus rex dimidiae partis Eboronum, qui una cum Ambiorige consiulium inierat, aetate iam confectus, cum laborem aut belli au fugae ferre non posset, omnibus precibus detestatus Ambiorigem, qui eius conilii auctor fuisset, taxo, cuius magna in Gallia Germaniaque copia et, se exanimavit.
-        Koning Catuvolus, voor de helft behorend bij de Eburones, die samen met Ambiorix een plan had gesmeed, al versleten door leeftijd, doodde zichzelf toen hij de inspanning van oorlog of vlucht niet kon verdragen, met alle mogelijke vervloekingen Ambiorix vervloekend die van het plan de aanstichter was geweest, met een taxusplant waarvan in Gallië en Germanië een grote hoeveelheid is.

Vragen
1. Iudicione
2. PPP nom. ev. -> congrueert met het onderwerp
3. a “dimissis per agros nuntiis”
3. b Nee, hij heeft er een lang deel van een zin van gemaakt.
4. a insulis
4. b Acc. mv. vrouwelijk
5. “egressi”
6. a (se) exanimavit
6. b Nom. ev. mannelijk, het slaat terug op Koning Catuvolus
6. c “laborem aut belli au fugae”
6. d “cuius magna in Gallia Germaniaque copia est”
6. e waarvan in Gallië en Germanië een grote hoeveelheid is. 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten