woensdag 31 oktober 2012

Economie (LWEO kleding) hoofdstuk 1 t/m 4 (Klas5)


  H1;
·         Budget; bepaald bedrag voor uitgaven
·         Uitgavenpatroon/bestedingspatroon; waar je je geld aan uitgeeft, hangt af van mode, prijzen en budget
·         Bestedingscategorieën; sectoren waar men geld aan uit kan geven

-        Verkoopprijs; prijs per product (p)
-        Afzet; verkoopvolume, hoeveel producten zijn verkocht (q)
-        Omzet; hoeveel verdiend wordt aan een bepaald aantal producten (TO= p ∙ q)

H2;
·         Individuele vraagfunctie; (geeft tekening van individuelee vraaglijn), betalingsbereidheid (= hoeveel hij/zij wilt betalen) ve. individu. Afhankelijk vd. prijs vh. product EN de prijs van andere producten
·         Collectieve vraaglijn; verband tussen prijs en vraag van alle mogelijke kopers.
NB; ceteris paribus; veronderstelling dat alle andere factoren die de vraag beïnvloeden constant blijven.

Verschuiving vd. vraaglijn;
-        Er langs/over/op; door prijsverandering
-        Verschuiving van de lijn zelf;
o   Aantal vragers neemt toe; lijn naar rechts
o   Inkomen neemt toe; lijn naar rechts
o   Andere producten worden duurder;
§  Complementaire goederen duurder; lijn naar rechts
§  Substitutiegoederen duurder; lijn naar links

Prijselasticiteit vd. vraag (Ev); Δ q%/Δ p% = Δ gevolg%/Δ oorzaak%
0 < |Ev| < 1 --> inelastisch; vraag verandert minder hard dan de prijs
|Ev| > 1 --> elastisch; vraag verandert harder dan de prijs
|Ev| = 0 --> volkomen inelastisch

Kruiselingse prijselasticiteit (Ek); Δ q1%/Δ p2%, hoe sterk reageert de vraag van product 1 op de prijsverandering van product 2.
-        Complementaire goederen; producten die elkaar aanvullen, bij elkaar horen (Ek negatief)
-        Substitutiegoederen; producten die elkaar kunnen vervangen (Ek positief)

Inkomenselasticiteit van de vraag (Ey); Δ q%/Δ y%, hoe sterk hangt de vraag af van het besteedbaar inkomen.

·         Primaire goederen; eerste levensbehoeften (Ev = 0)
·         Inferieure goederen; goederen met een laag imago (Ey < 0). Heeft een verzadingingsinkomen; vanaf een bepaald inkomen stijgt de vraag niet meer.
·         Luxe goederen; niet noodzakelijke goederen (Ev > 1, Ey > 1). Heeft een drempelinkomen; je koopt het vanaf een bepaald inkomen

H3; Bedrijfskolom; omvat schakels die nodig zijn bij de productie ve. goed (van grondstof tot eindproduct).


Samengaan
Opsplitsen
Verticaal
Verticale integratie
Differentiatie
Horizontaal
Horizontale integratie
Specialisatie

-        Verticale integratie; Tussenliggende schakels in de bedrijfskolom verdwijnen (bijv. één bedrijf gaat katoen verbouwen én katoen spinnen/weven/verven)
-        Horizontale integratie/parallellisatie/fusie; een bedrijf is in meerdere bedrijfskolommen actief (bijv. kleding én huishoudelijke artikelen)
-        Differentiatie; een bedrijf besluit een productiefase af te sluiten (bijv. ipv. katoen verbouwen én katoen spinnen/weven/verven, alleen katoen verbouwen)
-        Specialisatie; een bedrijf stoot activiteiten af naar een andere bedrijfskolom (bijv. ipv. kleding én huishoudelijke artikelen, alleen kleding)

Verticale integratie vindt plaats bij;
·         Te hoge transactiekosten; transactiekosten zijn alle kosten die worden gemaakt om een ruil tot stand te brengen (o.a. vervoerskosten). Wanneer de transactiekosten groter zijn dan de kosten om een product zelf te maken, is er verticale integratie (aannemersbedrijf leeft hiervan (het kost teveel om zelf metselaar, schilder, timmerman etc. te bellen & contract te sluiten), reisbureaus hebben hier last van (via internet boeken is goedkoper))
·         Berovings-/hold-upprobleem; na het afsluiten ve. onvolledig contract, veranderen de machtsverhoudingen tussen de contractpartijen. Bijv. een winkel wil een bepaald product verkopen waarvoor een speciale machine nodig is. Een fabriek kan deze machine aanschaffen. Het contract luidt; 1 jaar vast, daarna wordt het verlengd als het product een succes is. De fabriek gaat dit risico niet nemen omdat hij vreest voor verzonken kosten; kosten bij onvoldoende vraag, het geld vd. investering krijg je niet meer terug. De winkel gaat zelf fabriceren.

TO = totale opbrengst = omzet = p ∙ q
TK = totale kosten = GTK ∙ q
TW = totale winst = TO - TK
GO = gemiddelde opbrengst = p
GTK = gemiddelde totale kosten = -(TW/q) + p of TK/q
GW = winst per product = winstmarge = (TO - TK)/q

Individuele aanbodfunctie/-vergelijking; verband tussen prijs en aangeboden hoevh. van 1 persoon
Collectieve aanbodvergelijking; aanbod van alle mogelijke aanbieders

Prijselasticiteit vh. aanbod (Ea); Δ q%/Δ p%
Op lange termijn produceren is prijselastischer/prijsgevoeliger dan op korte termijn wanneer de productiecapaciteit volledig benut is. Het duurt even voordat investeringen leiden tot hogere productiecapaciteit en voordat het aanbod na een prijsstijging stijgt.

Verschuiving vd. aanbodslijn;
-        Verschuiving op/langs/over de lijn; prijsverandering
-        Verschuiving vd. lijn zelf;
o   Inkomen neemt toe -> productiekosten nemen toe -> lijn naar links
o   Meer aanbieders op de markt -> lijn naar rechts

Balans; posten met voorraadgrootheden (op een bepaald moment)
·         Links (activa); kapitaalgoederen (bezit vh. bedrijf, investeringen)
o   Inventaris (onderhevig aan slijtage, in 10 jaar wordt de waarde 0)
o   Voorraad (van producten)
o   Debiteuren (waar je nog geld van krijgt)
o   Bank (rekening waarop geld gestort wordt dmv. betaling met pinpas)
o   Kas (geld dat contant betaald is)
·         Rechts (passiva); kapitaal (financiering vd. kapitaalgoederen)
o   Vreemd vermogen
§  Lang vreemd vermogen; hypotheek of lening (voorraad bijvullen erbij optellen)
§  Kort vreemd vermogen; crediteuren (schuldeisers)
o   Eigen vermogen; rest (+ of - verlies-/winstsaldo, zie resultatenrekening)

Resultatenrekening; overzicht van winst en verlies over een periode (dmv. stroomgrootheden)
·         Links; kosten
o   Inkoopprijs/-waarde van je gekochte producten
o   Afschrijvingskosten vd. inventaris (slijtage)
o   Energie
o   Huur
o   Rente
o   Evt. winstsaldo
·         Rechts; opbrengst
o   Omzet
o   Evt. verliessaldo

-        Eenmanszaak zonder personeel = zzp’er (zelfstandige zonder personeel). Het privévermogen wordt aansprakelijk gesteld bij schulden vh. bedrijf.

-        VOF (vennootschap onder firma); firmanten (betrokken zelfstandigen) leiden de onderneming. Omdat er meerderen zijn, is specialisatie mogelijk. Elk vd. firmanten is met zijn privévermogen aansprakelijk voor alle schulden vd. firma.
-        Bij VOF & eenmanszaak; Winst komt na belastingaftrek geheel ten goede aan de eigenaar en mogelijkheid om vermogen (let op; alleen eigen vermogen) aan te trekken is beperkt omdat de bank meer risico loopt. Er wordt inkomensheffing betaald; kan oplopen tot 52%

-        BV (besloten vennootschap); mogelijkheid om vermogen aan te trekken is beperkt omdat de aandelen op naam vd. directeuren staan (vaak familiebedrijven).

-        NV (naamloos vennootschap); kan veel vermogen aantrekken omdat de aandelen vrij verhandelbaar zijn (eigendom van aandeelhouders). Aandeelhouders hebben recht op dividend; uitgekeerde winst/verlies. De directeuren (verenigd in Raad van Bestuur) hebben dagelijkse leiding onder toezicht van Raad van Commissarissen.

-        Bij BV & NV; Kunnen eigen vermogen én vreemd vermogen aantrekken. Er wordt vennootschapsheffing betaald; maar 25%

Rechtsvorm
Ondernemersrisico
strekt zich uit tot…
Eigendom en leiding
Mogelijkheid om vermogen aan te trekken
Belasting over de winst
Eenmanszaak
Zakelijk & privévermogen
Verenigd in één persoon
Beperkt
Inkomensheffing
VOF
Zakelijk & privévermogen
Verenigd in alle vennoten
Minder beperkt
Inkomensheffing
BV
Aandeelbedrag
Directeuren zijn tevens aandeelhouder
Minder beperkt
Vennootschapsbelasting
NV
Aandeelbedrag
Gesplitst
Zeer groot
Vennootschapsbelasting

H4; constante/vaste kosten; kosten die niet veranderen als de productie (q) verandert.
De kosten van de vaste activa, de afschrijvingskosten, liggen voor langere tijd vast; ze staan los van de productieomvang.
TCK; totale constante kosten; alle constante kosten samen.
variabele kosten; kosten die wel veranderen als de productieomvang verandert (materiaalkosten en loonkosten bv).
TVK; totale variabele kosten; alle variabele kosten samen.

•Stel je voor dat de productie toeneemt; de constante kosten uitgestrekt over groter aantal. Het totaalbedrag van de constante kosten veranderd niet, maar de constante kosten per spijkerbroek of de gemiddelde constante kosten (GCK) wel;
GCK = TCK / q
•Stel je voor dat de productie toeneemt; de totale variabele kosten stijgen, maar de variabele kosten per spijkerbroek of de gemiddelde variabele kosten (GVK) blijven gelijk;
GVK = TVK / q

TK = TVK + TCK (totale variabele kosten + totale constante kosten); alle kosten in totaal
GTK = GVK + GCK (gemiddelde vk + gemiddelde ck); alle kosten per product; dit is de kostprijs.

Grafiek GVK tegenover q; je ziet dat in van de x-lijn (de q) de GVK omlaag gaat. De gemiddelde variabele kosten zijn hier minder dan bij een grotere productie. Hoe groter de productie is hoe meer arbeiders er werken. Het kan dus zo zijn dat hoe meer arbeiders er zijn, hoe minder efficiënt de arbeidsdeling verloopt; dit kan komen doordat mensen elkaar in de weg staan bijv.
Progressief variabel; variabele kosten die meer dan evenredig stijgen met de productie.
Dit kan komen doordat de productie per werknemer lager dan gemiddeld is.

Break-evenafzet; de afzet waarbij de totale omzet gelijk is aan de totale kosten (TO=TK).
Break-evenomzet
; de omzet waarbij TO=TK.
Het break-evenpunt is het snijpunt van de lijnen TO en TK. 
LET OP: het is dus één punt, maar de omzet is op de y-as en de afzet op de x-as.

Break-evenafzet is voor een fabrikant belangrijk voor het beslissen om een nieuw goed op de markt te brengen. Dit is omdat hij dan kan zien of de q haalbaar is met zijn productiecapaciteit. Als TO en TK elkaar hebben gekruist, is er namelijk altijd winst. Na het tweede break-evenpunt is er verlies.
 Het break-evenpunt is dus het punt waarbij er geen winst of verlies wordt gemaakt.

Marginale kosten (MK); de extra kosten bij uitbreiding van de productieomvang met één eenheid.
MK = ∆TK / ∆q                   ∆ voor verandering

Marginale opbrengst (MO); de extra opbrengst bij uitbr van de productieomvang met één eenheid.
MO = ∆TO/∆q                   ∆ voor verandering

Marginale winst (MW); de extra winst bij uitbreiding van de productieomvang met één eenheid.
MW = ∆TW/∆q                ∆ voor verandering

MO = MK is maximale totale winst. Als iemand je vraagt om de marginale analyse toe te passen, moet je dus MO aan MK stellen.
MO > MK, dan zal TW toenemen
MO < MK, dan zal TW afnemen
MO = MK, dan zal TW gelijk blijven

De afgeleiden van TO en TK zijn de MO en de MK. De differentieerregel is als volgt:
n∙axn-1   
voorbeeld;
TO = 16q                              dan is MO = 16
TK = 0.5q^2 + 4q              dan is MK = q + 4

Bekijk allemaal de tabel op bladzijde 64; hier staan alle formules en dus duidelijkheid!


Geen opmerkingen:

Een reactie posten