dinsdag 19 november 2013

Narcissus latijn DT (klas 6)

HOOFDSTUK 4 NARCISSUS

2. Narcissus’ eigenliefde gestraft (III 407-510)

a. Narcissus wordt verliefd (407-436)

  1. Hic puer et studio venandi lassus et aestu procubuit faciemque loci fontemque secutus; [dumque sitim sedare cupit, sitis altera crevit,] dumque bibit, visae correptus imagine formae [spem sine corpore amat, corpus putat esse, quod unda est] adstupet ipse sibi vultuque immotus eodem haeret, ut e Pario formatum marmore signum.
    • Vermoeid en door de ijver van het jagen en de hitte ging deze jongen voorover liggen en nadat hij de aanblik en de plaats van de bron gevolgd had; [en terwijl hij verlangt de dorst te lessen, een andere dorst groeide,] en terwijl hij drinkt, staat hij, gegrepen door het beeld van de geziene schoonheid, zelf verbaasd over zichzelf [hij houdt van hoop zonder lichaam, hij denkt dat lichaam is, dat wat water is] en hij blijft onbeweeglijk vastzitten met hetzelfde gezicht, zoals een beeld gemaakt uit Parisch marmer.
    • putat + ACI (corpus esse)
    • eodem van is-dem
  2. Spectat humi positus geminum, sua lumina, sidus et dignos Baccho, dignos et Apolline crines inpubesque genas et eburnea colla decusque oris et in niveo mixtum candore ruborem, cunctaque miratur, quibus est mirabilis ipse.
    • Hij kijkt naar de dubbele ster op de grond geplaatst, naar zijn licht en de haren waardig aan Bacchus en waardig aan Apollo en de onvolwassen wangen en de ivoren nek en de schoonheid van het gezicht en in de sneeuwwitte blankheid rode kleur gemengd, en hij bewondert allen waardoor hij zelf bewonderingswaardig is.
    • dubbele ster en licht = allebei metonymia voor ogen
    • humi = locativus
    • opsomming met meer dan 3 = polysyndeton
    • miratur, … mirabilis = 2e van voor en 2e van achter -> spiegelbeeld!
    • niveo candore = pleonasme
  3. Se cupit inprudens et, qui probat, ipse probatur, dumque petit, petitur, pariterque accendit et ardet.
    • Onkundig begeert hij zichzelf en hij die goedkeurt, hij wordt zelf goedgekeurd, en terwijl hij verlangt, wordt hij verlangd en evenzeer steekt hij aan en brandt hij.
    • accendit et ardet (+ amore) = ellips. Hij brandt door een voor liefde
    • Dit hele stuk is een spiegel door actief/passief.
  4. Inrita fallaci quotiens dedit oscula fonti!
    • Hoe vaak gaf hij vergeefse kussen aan de bedrieglijke fontein!
  5. In mediis quotiens visum captantia collum bracchia mersit aquis nec se deprendit in illis!
    • Hoek vaak dompelde hij zijn armen grijpend naar de geziene nek onder in het middelste water en niet pakte hij zichzelf in deze!
    • Alles staat door elkaar. Deze chaos geeft een indruk van wanhoop.
  6. Quid videat, nescit; sed quod videt, uritur illo, atque oculos idem, qui decipit, incitat error.
    • Hij weet niet wat hij ziet; maar wat hij ziet, door dat wordt hij verbrand en dezelfde vergissing, die hen bedriegt, spoort de ogen aan.
    • videat = conjunc van afhankelijke vraag
  7. Credule, quid frustra simulacra fugacia captas?
    • Onnozele, wat pak jij tevergeefs de vluchtende beelden?
    • credule = vocativus
  8. Quod petis, est nusquam; quod amas, avertere, perdes.
    • Wat jij verlangt, is nergens; stoot af en jij verliest wat jij liefhebt.
    • avertere = imperativus
    • perdes (mk-groep) = -e- futurum, -a- conjunc praesens en -i- praesens
  9. Ista repercussae, quam cernis, imaginis umbra est.
    • Dat is een schim van een weerspiegeld beeld welke je ziet.
  10. Nil habet ista sui; tecum venitque manetque, tecum discedet – si tu discedere possis.
    • Niets heeft dat van zichzelf; met jou en komt het en staat het te wachten, en met jou zal het weggaan – als jij weg kan gaan.
    • ista = schim
    • tecum = cum te
    • possis = conjunc praesens

b. ‘Mijn geliefde ontwijkt mij’ (437-464)

  1. Non illum Cereris, non illum cura quietis abstrahere inde potest, sed opaca fusus in herba spectat inexpleto mendacem lumine formam perque oculos perit ipse suos; paulumque levatus ad circumstantes tendens sua bracchia silvas ‘Ecquis, io silvae, crudelius’ inquit ‘amavit?
    • Niet de zorg van rust, niet van Ceres kan hem daarvandaan wegtrekken, maar uitgestrekt in het schaduwrijke gras kijkt hij naar de bedrieglijke schoonheid met zijn onverzadigbaar licht en door zijn eigen ogen kwijnt hij zelf weg; en een beetje opgericht zijn armen uitstrekkend naar de bomen die rondom staan, zei hij “Oh bomen, wie heeft er wreder bemind dan ik?
    • Ceres = metonymia voor voedsel
    • Ceres (+cura) = ellips
    • lumen = metonymia voor ogen
  2. Scitis enim et multis latebra opportuna fuistis.
    • Want jullie weten het en aan velen zijn jullie een mogelijke schuilplaats geweest.
  3. Ecquem, cum vestrae tot agantur saecula vitae, qui sic tabuerit, longo meministis in aevo?
    • Weten jullie iemand die zó heeft weggekwijnd toen zoveel eeuwen werden doorgebracht van jullie leven, in jullie lange leven?
    • tabuerit = conjunc perfectum
  4. Et placet et video, sed quod videoque placetque, non tamen invenio’ (tantus tenet error amantem?) ‘quoque magis doleam, nec nos mare separat ingens nec via nec montes nec clausis moenia portis; exigua prohibemur aqua.
    • En het bevalt (mij) en ik zie, maar en wat ik zie en (wat) (mij) bevalt, vind ik toch niet” (heeft de vergissing de liefhebbende zoveel in zijn greep?) “en opdat ik des te meer verdrietig ben, scheidt ons niet de enorme zee, en niet de lange afstand, en niet de bergen, en niet de stadsmuren met gesloten poorten; het wordt verhinderd door het kleine water.
    • placet (+ mihi) = ellips
    • placet (+ quod mihi) = ellips
    • quoque + conjunc = opdat des te
    • doleam = afhankelijke conjunc
    • nec… nec… nec… nec = anafoor
  5. Cupit ipse teneri; nam quotiens liquidis porreximus oscula lymphis hic totiens ad me resupino nititur ore
    • Ik verlang zelf te worden vastgehouden; want zo vaak als wij hebben uitgestrekt naar de heldere wateren, even vaak richt deze zich op naar mij met achterovergebogen gezicht.
  6. Posse putes tangi; minimum est, quod amantibus obstat.
    • Jij zal menen dat hij aangeraakt kan worden; het is heel klein, wat aan de liefhebbenden in de weg staat.
    • putes + ACI (tangi posse)
  7. Quisquis es, huc exi!
    • Wie je ook bent, kom hierheen!
  8. Quid me, puer unice, fallis quove petitus abis?
    • Waarom bedrieg jij mij, als enige geliefde jongen? Waarheen ga je , weg gevraagd zijnde?
  9. Certe nec forma nec aetas est mea, quam fugias, et amarunt me quoque nymphae.
    • Zeker noch de gestalte noch de leeftijd van mij is het, die jij ontvlucht, en ook de nymfen houden van mij.
  10. Spem mihi nescioquam vultu promittis amico, cumque ego porrexi tibi bracchia, porrigis ultro; cum risi, adrides; lacrimas quoque saepe notavi, me lacrimante, tuas; nutu quoque signa remittis et, quantum motu formosi suspicor oris, verba refers aures non pervenientia nostras.
    • Jij belooft mij enige hoop met je lieve gezicht, en wanneer ik mijn armen uitstrekte naar jou, strekte jij ook weer, wanneer ik lachte, lachte jij terug: Ook jouw tranen merkte ik op, terwijl ik huilde; ook door een knik stuurde jij tekens, en, voorzover ik door de beweging van je knappe gezicht vermoed, beantwoord jij met woorden niet aankomend aan onze oren.
  11. Iste ego sum!
    • Ik ben het zelf!
  12. Sensi, nec me mea fallit imago.
    • Ik voelde, dat mijn beeld mij niet bedroeg. 
  13. Uror amore mei, flammas moveoque feroque.’
    • Ik wordt verbrand door liefde, en ik veroorzaak en verdraag de vlammen
    • mei = genitivus objectivus (meer ond dan gen)

c. Narcissus kwijnt weg (465-493)


  1. Quid faciam? Roger anne rogem?
    • Wat moet ik doen? Wordt ik gevraagd of moet ik vragen?
  2. Quid deinde rogabo?
    • Wat zal ik vervolgens vragen?
  3. Quod cupio, mecum est; inopem me copia fecit.
    • Wat ik begeer, is met mij; overvloed maakte mij gebrekkig.
  4. O utinam, a nostro secedere corpore possem!
    • O, kon ik maar afstand nemen van ons lichaam!
    • utinam + con = onvervulbare wens 
  5. Votum in amante novum: vellem, quod amamus, abesset.
    • Een nieuwe wens bij een beminnaar; ik zou willen dat, wat ik bemin, afwezig zou zijn.
  6. Iamque dolor vires adimit, nec tempora vitae longa meae superant, primoque exstinguor in aevo.
    • En reeds neemt verdriet mijn krachten weg, en er resteert geen lange tijd (meer) van mijn leven, en ik kom om in mijn eerste jeugd.
  7. Nec mihi mors gravis est posituro morte dolores; hic, qui diligitur, vellem diuturnior esset.
    • Mijn dood is niet zwaar, voor mij die verdriet zal neerleggen in de dood. Ik zou willen, die bemind wordt, langduriger zou zijn.
  8. Nunc duo concordes anima moriemur in una.’
    • Nu zullen wij tweëen eensgezind sterven in een ziel/adem',
  9. Dixit et ad faciem rediit male sanus eandem et lacrimis turbavit aquas, obscuraque moto reddita forma lacu est; quam cum vidisset abire, ‘Quo refugis?
    • Zei hij en nauwelijks verstandig ging hij terug naar dezelfde gedaante en nadat het water was bewogen is de gestalte troebel gemaakt; en toen hij had gezien dat de gestalte wegging, riep hij uit: 'Waarheen vlucht jij?
    • (movere) lacu motu = abl 
    • (en) toen hij... = relatieve aansluiting
  10. Remane nec me, crudelis, amantem desere’, clamavit; ‘liceat, quod tangere non est, aspicere et misero praebere alimenta furori. '
    • Blijf achter en verlaat mij niet, die jou bemint, wreedaard! Moge het mogelijk zijn, dat wat niet aan te raken is, te aanschouwen en voedsel te verschaffen aan de ongelukkige hartstocht. '
    • id quod = relatieve aansluiting + antecedent (dat, wat je...) 
  11. Dumque dolet, summa vestem deduxit ab ora nudaque marmoreis percussit pectora palmis.
    • En terwijl hij treurt, trok hij de bovenste rand van zijn kleding naar beneden en slaat hij met zijn handpalmen op zijn naakte borst.
    • alliteratie letters P en K; nudaKwe marmoreis Pecussit PeKtora Palmis.
  12. Pectora traxerunt roseum percussa ruborem, non aliter quam poma solent, quae candida parte, parte rubent, aut ut variis solet uva racemis ducere purpureum nondum matura colorem.
  13. Quae simul aspexit liquefacta rursus in unda, non tulit ulterius sed, ut intabescere flavae igne levi cerae matutinaeque pruinae sole tepente solent, sic attenuatus amore liquitur et tecto paulatim carpitur igni.
    • Zodra hij die dingen weer zag in het heldere water, verdroeg hij dit niet langer maar, zoals een gele gewend was zacht te worden door lichte warmte en zoals ochtendrijp gewend is zacht te worden door een louw zonnetje, zo smelt hij weg alsof hij verzwakt is door liefde, en hij wordt verteerd door een verborgen vuur.
  14. Et neque iam color est mixto candore rubori, nec vigor et vires et quae modo visa placebant, nec corpus remanet, quondam quod amaverat Echo.
    • En niet meer is er kleur aan de rode kleur, omdat het gemengd is met blank ,en ook geen krachten meer, en wat zonet nog gezien was (en) in de smaak viel, noch het lichaam, bleef over, dat wat Echo eens had bemind.

maandag 18 november 2013

Phaëton, Ovidius (klas 6)

HOOFDSTUK 2  DE METAMORPHOSES EN DE EPISCHE TRADITIE
1. PROOEMIUM (I 1-4)
1.         In nova fert animus mutatas dicere formas corpora; di, coeptis (nam vos mutastis et illa) aspirate meis primaque ab origine mundi ad mea perpetuum deducite tempora carmen.
-        Mijn geest brengt mij ertoe om te zingen over gedaantes die veranderd zijn in nieuwe lichamen; goden, inspireer mijn pogingen (want jullie hebben ook deze veranderd) en leid mijn doorlopende lied vanaf het begin van de wereld tot aan mijn tijden.

HOOFDSTUK 3  PHAËTHON
1. Phaëthons wens wordt vervuld (I 750-II 192)
c. De wens van Phaëthon (31-48)
2.              Inde loco medius rerum novitate paventem Sol oculis iuvenem, quibus aspicit omnia, vidit ‘Quae’ que ‘viae tibi causa?
-        De zon, in de middelste plek, zag de bang wezende jongeman door het ongewone van de dingen met ogen met welke hij alles ziet en zei “Wat is de reden van deze weg voor jou?
-        causa (+ est) = ellips
3.              Quid hac’ ait ‘arce petisti, progenies, Phaethon, haud infitianda parenti?’
-        Wat ben jij naar deze burcht gekomen, nageslacht, Phaëton, die helemaal niet ontkend moet worden door de voorouders?”
4.              Ille refert: ‘O lux immensi publica mundi, Phoebe pater, si das usum mihi nominis huius, nec falsa Clymene culpam sub imagine celat, pignora da generis, per quae tua vera propago credar, et hunc animis errorem detrahe nostris.’
-        Deze antwoordt: “O openbaar licht van de immense wereld, vader Phoebus, als jij aan mij geeft het gebruikt van deze naam, en als Clymene niet een schuld onder vals voorwendsel verbergt, geef bewijzen van de afkomst, waardoor ik geloofd zal worden jouw echte nakomeling te zijn, en neem deze onzekerheid weg uit onze harten.
-        Als hij Sol “vader” mag noemen
-        Als Clymene niet liegt
-        propago (+esse) = ellips
5.              Dixerat, at genitor circum caput omne micantes deposuit radios propiusque accedere iussit amplexuque dato ‘Nec tu meus esse negari dignus es, et Clymene veros’ ait ‘edidit ortus, quoque minus dubites, quodvis pete munus, ut illud me tribuente feras.
-        Hij had gesproken, en de vader heeft de schitterende stralenkrans neergezet rondom het gehele hoofd en hij beval dichtbij te naderen en nadat hij een omhelzing heeft gegeven, zei hij “En niet verdien jij ontkent te worden als mijn zoon te zijn, en Clymene vertelt de waarheid over je afkomst en opdat je des te minder twijfelt, vraag een geschenk wat je maar wilt opdat je dat krijgt terwijl ik het geef.
-        amplexu dato = ablabs
-        Quodvis = quod vis (vis van velle)
-        NB: regel 4 en 5 zijn chiastisch geordend. Phaëton (4) zegt:  “Als Clymene geen schuld heeft” (A) en “bewijs mijn afkomst” (B). Sol (5) zegt: “Jij bent mijn zoon (afkomst)”(B) en “Clymene vertelt de waarheid” (A)
6.              Promissi testis adesto dis iuranda palus, oculis incognita nostris.’
-        Als getuige van de belofte moet aanwezig zijn het moeras waarbij gezworen moet worden door de goden, onbekend voor onze ogen.”
-        Het moeras = de Styx
-        Dis = deis = dativus auctoris (vertalen met “door”)
7.              Vix bene desierat; currus rogat ille paternos inque diem alipedum ius et moderamen equorum.
-        Goed en wel was hij opgehouden; deze vraagt de voorvaderlijke wagen en voor één dag het recht en het besturen van de snelvoetige paarden.
-        Phaëton antwoordt zó snel, dat er geen voegwoord is.
-        Alipedum equorum = hyperbaton

d. De Zon heeft spijt (49-62)
8.              Paenituit iurasse patrem, qui terque quaterque concutiens inlustre caput ‘Temeraria’ dixit ‘vox mea facta tua est.
-        Het speet de vader gezworen te hebben, die en driemaal en viermaal het stralend hoofd hevig schuddend zei “Mijn uitspraak is onbezonnen geworden door de jouwe.
-        Paenituit = onpersoonlijk dus het onderwerp ook onpersoonlijk (“het”)
9.              Utinam promissa liceret non dare; confiteor, solum hoc tibi, nate, negarem.
-        Was het toegestaan een belofte niet te geven; ik beken, alleen dit, zoon, zou ik je willen weigeren.
10.          Dissuadere licet.
-        Het is mij toegestaan af te raden.
11.          Non est tua tuta voluntas; magna petis, Phaethon, et quae nec viribus istis munera onveniant nec tam puerilibus annis.
-        Jouw wens is niet veilig; je vraagt grote geschenken, Phaëton, en die niet passen bij zulke krachten en niet bij zulke kinderlijke jaren.
12.          Sors tua mortalis; non est mortale, quod optas.
-        Jouw lot is sterfelijk; het is niet sterfelijk, wat jij wenst.
-        Mortale = acc onz ev (gaat als forte)
13.          Plus etiam quam quod superis contingere fas sit, nescius adfectas; placeat sibi quisque licebit, non tamen ignifero quisquam consistere in axe        me valet excepto.
-        Jij grijpt onwetend naar meer zelfs dan wat toegestaan is ten deel te vallen aan de hemelgoden; hoezeer ook iedereen zichzelf behaagt, toch is niet iemand in staat te staan op de vurige as, ik uitgezonderd.
-        Axe = metonymia voor wagen
-        In originele tekst staat aan het einde van de regel áltijd een , . of ; Als dit niet zo is, is er sprake van enjambement (afbreking). Het wordt gebruikt voor grote emotie.
14.          Vasti quoque rector Olympi, qui fera terribili iaculatur fulmina dextra, non agit hos currus; et quid Iove maius habemus?
-        Ook de bestuurder van de uitgestrekte Olympus, die met zijn vreselijke rechter wilde bliksems werpt, leidt deze wagen niet; en wat hebben wij groter dan Jupiter?
-        dextra (+manu) = ellips

g. Phaëthon vertrekt (153-170)
15.      Interea volucres Pyrois et Eous et Aethon, Solis equi, quartusque Phlegon hinnitibus auras flammiferis implent pedibusque repagula pulsant.
-        Intussen vullen de gevleugelde paarden van Sol, Pyrois en Eouis en Aethon en de vierde Phlegon, de lucht met vuursnuivend gehinnik en ze trappen met de voeten tegen de sluitbomen.
16.      Quae postquam Tethys, fatorum ignara nepotis, reppulit, et facta est immensi copia caeli, corripuere viam pedibusque per aera motis obstantes scindunt nebulas pennisque levati praetereunt ortos isdem de partibus Euros.
-        En nadat Tethys, onwetend van het lot van haar kleinzoon, deze opzijgeschoven heeft en de toegang van de onmetelijke hemel heeft opengesteld, grepen zij hun weg en nadat hun voeten bewogen waren door de lucht, scheuren ze de in de weg staande nevels open en zij passeren de opgekomen oostenwinden, uit dezelfde richting ontstaan, door hun vleugels opgetild.
-        repullit (+repagula) = ellips
-        isdem = abl van idem
-        partibus = deel of richting
17.      Sed leve pondus erat nec quod cognoscere possent Solis equi, solitaque iugum gravitate carebat; utque labant curvae iusto sine pondere naves            perque mare instabiles nimia levitate feruntur, sic onere adsueto vacuus dat in aera saltus succutiturque alte similisque est currus inani.
-        Maar het gewicht was licht en niet zodanig dat de paarden van Sol het konden herkennen, en het juk miste het gebruikelijke gewicht; en zoals gebogen schepen wankelen zonder het rechtvaardige gewicht en over de zee instabiel met al te grote lichtheid voortsnellen, zo maakt hij vrij van gebruikelijke lasten sprongen in de lucht en hij springt hoog op en de wagen is gelijk aan een lege.
-        Vergilische vergelijking: er wordt uit het verhaal gestapt en een kleine passage verteld als vergelijking voor wat er gaande is.
-        Let op: veel verschillende woorden gebruiken voor “gewicht”
-        Trikolon: er wordt 3x gezegd dat het gewicht licht is
-        inani (+currui) = ellips
18.      Quod simulac sensere, ruunt tritumque relinquunt quadriiugi spatium nec quo prius ordine currunt.
-        Zodra als ze hetgene merkten, stormden ze voort en het vierspan verlaat de platgereden ruimte en niet rennen ze met de orde waarmee voorheen.
-        Spatium = metonymia voor pad
-        prius (+cucurrunt) = ellips
19.      Ipse pavet nec qua commissas flectat habenas nec scit qua sit iter, nec, si sciat, imperet illis.
-        Zelf is hij bang en niet weet hij waarlangs hij de toevertrouwde teugels moet wenden en niet weet hij waarlangs de tocht is en als hij het kiest, kan hij hen zijn wil niet opleggen.
-        Flectat = conjunc van twijfel
-        Scit = praesens
-        Nec imperet = conjunc potentialis

h. Phaëthon heeft spijt (171-192)
20.   Tum primum radiis gelidi caluere Triones et vetito frustra temptarunt aequore tingi, quaeque polo posita est glaciali proxima Serpens, frigore pigra prius nec formidabilis ulli, incaluit sumpsitque novas fervoribus iras; te quoque turbatum memorant fugisse, Boote, quamvis tardus eras et te tua plaustra tenebant.
-        Toen als eerste de koude Grote Beer warm is geworden door de zonnestralen en tevergeefs probeerde die (Grote Beer) nat te worden door de zee die hem ontzegd was, en de Draak die zeer dicht bij de ijzige pool geplaatst is, vroeger traag door kou en niet angstaanjagend voor iemand, werd warm en zij nam nieuwe woede door de gloed; zij herinneren zich dat jij verward gevlucht bent, Ossendrijver, hoewel jij traag was, en jouw wagen houdt je tegen.
-        gelidi caluere = tegenstelling
-        tingi = infinitivus passief
-        sterrenbeelden worden gepersonifieerd
21.   Ut vero summo despexit ab aethere terras infelix Phaethon penitus penitusque patentes, palluit et subito genua intremuere timore suntque oculis tenebrae per tantum lumen obortae, et iam mallet equos numquam tetigisse paternos, iam cognosse genus piget et valuisse rogando, iam Meropis dici cupiens ita fertur, ut acta praecipiti pinus Borea, cui victa remisit                 frena suus rector, quam dis votisque reliquit.
-        Zodra hij de aarde neerzag vanuit de echte top van de hemel, werd de ongelukkige Phaëton, terwijl zij (de aarde) zich dieper en dieper uitstrekken, bleek en plotseling beginnen de knieën te trillen door vrees en aan de ogen kwam door zoveel licht heen de duisternis op, en al zou hij liever willen dat hij de voorvaderlijke paarden nooit aangeraakt heeft, en het speet hem reeds dat hij zijn afkomst leerde kennen en heeft doorgezet door het vragen, wordt hij zo meegesleurd terwijl hij al verlangt van Merops genoemd te worden, zoals de pijnboom voortgedreven door de vernietigende noordenwind, het schip aan wie zijn stuurman het overwonnen roer heeft losgelaten, en het schip die aan de goden en geloften is overgelaten.
-        tenebrae obortae = dichterlijk mv
-        mallet + ACI (paternos equos numquam tetigisse)
-        piget + 2xACI (genus cognosse en rogando valuisse)
-        Meropis = van Merops, hij wilde nu al liever dat ze hem zoon van Merops, zijn stiefvader, noemden ipv van de Zon
-        pinus = metonymia voor schip
-        victa hoort grammaticaal bij frena, maar inhoudelijk niet = enallagè (verwisseling)
-        dis = deis
-        het schip enz. = Homerische vergelijking
22.   Quid faciat?
-        Wat zou hij doen?
-        faciat = dubitativus
23.   Multum caeli post terga relictum, ante oculos plus est.
-        Een groot deel van de hemel is verlaten achter zijn rug, een groter deel is voor zijn ogen.
-        terga = dichterlijk mv
-        post – ante = tegenstelling
-        Veel vd hemel (A) is achter de rug (B), voor de ogen (B) is meer (A) = chiasme
24.   Animo metitur utrumque et modo, quos illi fatum contingere non est, prospicit occasus, interdum respicit ortus, quidque agat, ignarus stupet et nec frena remittit nec retinere valet nec nomina novit equorum.
-        In gedachten wordt elk van beide geschat en nu eens zag hij het westen voor zich, dat aan deze niet toegestaan is te bereiken, soms kijkt hij om naar het oosten, en wat zal hij doen, hij is verstijfd, de onwetende, en niet wil hij de teugels aantrekken en niet kent hij de namen van de paarden.

2. De fatale vlucht (II 193-328)
b. Tellus vraagt Jupiter om hulp (272-300)
25.   Alma tamen Tellus, ut erat circumdata ponto, inter aquas pelagi contractosque undique fontes, qui se condiderant in opacae viscera matris, sustulit oppressos collo tenus arida vultus opposuitque manum fronti magnoque tremore omnia concutiens paulum subsedit et infra, quam solet esse, fuit fractaque ita voce locuta est: ‘Si placet hoc meruique, quid, o, tua fulmina cessant, summe deum?
-        De vruchtbare aarde, zoals ze was omgeven door de zee, tussen de wateren van de zee en de van alle kanten opgedroogde bronnen, die zich hadden verborgen in de ingewanden van de schaduwrijke moeder, zij hief uitgedroogd haar verschroeide gelaat tot aan de hals op en zij hield haar hand voor haar gezicht en ze zakte een beetje weg terwijl zij alles schudde met grote trilling en ze was lager dan ze hoort te zijn en ze heeft zo gesproken met gebroken stem: “Als dit jou bevalt en als ik dit heb verdiend, wat, o, liggen jouw bliksems werkeloos, hoogste van de goden?
-        de aarde wordt gepersonifieerd
-        de ingewanden = ergens bij de Nijl, de Romeinen dachten dat hier de bron van alle water was
-        vultus = dichterlijk mv
-        si placet hoc (+tibi) = ellips
-        deum = deorum
26.   Liceat, periturae viribus ignis igne perire tuo clademque auctore levare.
-        Laat het vrijstaan, voor mij die zal omkomen om om te komen door de krachten van het vuur en de ondergang te verlichten met uw vuur als dader.
-        liceat = conjunc van aansporing
27.   Vix equidem fauces haec ipsa in verba resolvo’; (presserat ora vapor) ‘tostos en adspice crines inque oculis tantum, tantum super ora favillae.
-        Nauwelijks open ik evenwel de keel voor juist deze woorden”; (de hitte had de mond dichtgedrukt) “kom aanschouw de verbrande haren en aanschouw zoveel in de ogen, zoveel van de gloeiende as boven de mond.
-        tantum (+favillae), tantum = ellips en nadruk
28.   Hosne mihi fructus, hunc fertilitatis honorem  officiique refers, quod adunci vulnera aratri rastrorumque fero totoque exerceor anno, quod pecori frondes alimentaque mitia, fruges humano generi, vobis quoque tura ministro?
-        Gun je mij dit loon, deze eer van de vruchtbaarheid en van de dienstbaarheid, omdat ik de wonden van de gekromde ploeg en van de houwelen verdraag en ik het hele jaar bewerkt word, omdat ik aan het vee groenvoer en zacht voedsel, vruchten aan het menselijk geslacht en aan jullie ook wierook lever?
-        aan vee (A) groenvoer en zacht voedsel (B) vrucht (B) aan menselijk geslacht (A) aan jullie (A) wierook (B) =  dubbel chiasme
29.   Sed tamen exitium fac me meruisse: quid undae, quid meruit frater?
-        Maar toch stel dat ik de ondergang verdiend heb: waarom verdienden de wateren het, waarom verdiende jouw broer het?
-        broer = Neptunus
-        fac + ACI (me meruisse)
30.   Cur illi tradita sorte aequora decrescunt et ab aethere longius absunt?
-        Hoewel hem het lot was toebedeeld, waarom nemen de golven af en zijn ze verder van de lucht verwijderd?
-        het lot = zeeheerschappij
31.   Quod si nec fratris nec te mea gratia tangit, at caeli miserere tui.
-        Maar indien noch de welwillendheid van jouw broer, noch mijn welwillendheid jou niet raakt, heb dan medelijden met jouw hemel.
32.   Circumspice utrumque: fumat uterque polus.
-        Overzie elk van beiden: beide polen roken.
33.   Quos si vitiaverit ignis, atria vestra ruent.
-        Als het vuur deze vernield heeft, zullen jullie huizen instorten.
34.   Atlas en ipse laborat vixque suis umeris candentem sustinet axem.
-        Kijk Atlas zelf lijdt en nauwelijks houdt hij het gloeiende hemelgewelf tegen met zijn schouders.
35.   Si freta, si terrae pereunt, si regia caeli, in Chaos antiquum confundimur.
-        Als de zeestraten, als de landen omkomen, als het paleis van de hemel omkomt, worden zij in de oude Chaos gestort.
-        si, si, si = anafoor, trikolon en asyndeton
36.   Eripe flammis, si quid adhuc superest, et rerum consule summae!’  
-        Ontruk mij uit vlammen als iets tot nu toe overblijft en zorg voor het hoogste van zaken!”
-        Hoogste van zaken = de hemel

c. Jupiter redt het heelal (301-328)
37.   Dixerat haec Tellus (neque enim tolerare vaporem ulterius potuit nec dicere plura) suumque rettulit os in se propioraque Manibus antra.
-        Deze Aarde had gesproken (want noch kon zij de hitte langer verdragen, noch kon ze meer zeggen) en ze verstopte haar mond in zichzelf namelijk de grotten dichterbij de onderwereld.
-        os = metonymia voor gezicht
38.   At pater omnipotens, superos testatus et ipsum, qui dederat currus, nisi opem ferat, omnia fato interitura gravi, summam petit arduus arcem, unde solet nubes latis inducere terris, unde movet tonitrus vibrataque fulmina iactat.
-        Maar de almachtige vader die degenen die zich boven bevinden tot getuigen aangeroepen heeft en hijzelf die de wagen gegeven had, als hij geen kracht bracht, dat alles aan het ernstige lot te gronde zal gaan, gaat verheven naar de hoogste burcht, waarvandaan hij gewoon is de wolken over de uitgestrekte landen te trekken, waarvandaan hij de donder beweegt en de geslingerde bliksems werpt.
39.   Sed neque, quas posset terris inducere, nubes               tunc habuit, nec, quos caelo demitteret, imbres; intonat et dextra libratum fulmen ab aure misit in aurigam pariterque animaque rotisque expulit et saevis conpescuit ignibus ignes.
-        Maar hij had toen noch de wolken, die hij over de landen kon trekken, noch de regenbuien, die hij uit de hemel naar beneden zond; hij donderde en hij zond de geslingerde bliksem vanaf zijn rechteroor naar de wagenmenner en tegelijk verdreef hij hem uit het leven en uit de wagen en hij bedwong de vlammen met woeste vlammen.
40.   Consternantur equi et saltu in contraria facto colla iugo eripiunt abruptaque lora relinquunt; illic frena iacent, illic temone revulsus axis, in hac radii fractarum parte rotarum sparsaque sunt late laceri vestigia currus.
-        De paarden worden schichtig en nadat de sprong gemaakt is in tegengestelde richtingen, ontrukken zij de nekken aan het juk en zij verlaten de kapotgetrokken teugels; daar liggen de teugels, daar ligt de wagenas losgerukt uit de disselboom, spaken liggen in dit deel van de gebroken wagen en de brokstukken van de verbrijzelde wagen zijn breed gestrooid.
41.   At Phaethon rutilos flamma populante capillos volvitur in praeceps longoque per aera tractu fertur, ut interdum de caelo stella sereno etsi non cecidit, potuit cecidisse videri.
-        En Phaëton, terwijl de vlam de rossige haren verteert, wordt hals over kop weggeslingerd en hij snelt met een lange lichtstraal door de lucht, zoals soms uit de heldere hemel een ster, hoewel zij niet viel, kan schijnen gevallen te zijn.
42.   Quem procul a patria diverso maximus orbe excipit Eridanus flagrantiaque abluit ora.
-        En hem vangt de hele grote Po op, ver weg van het vaderland op de andere wereld en hij spoelt zijn vlammende gezicht af.
-        andere wereld = Ethiopië
43.   Naides Hesperiae trifida fumantia flamma corpora dant tumulo, signantque hoc carmine saxum:          hic • sitvs • est • phaethon • cvrrvs • avriga • paterni • qvem • si • non • tenvit • magnis • tamen • excidit • avsis
-        De Najaden van Hesperia geven het brandende lichaam, in drieën gespleten door de vlam, aan de grafheuvel, en zij voorzien de grafsteen met dit opschrift: HIER IS PHAETON GELEGEN, DE WAGENMENNER VAN DE VADERLIJKE WAGEN, DIE, OOK AL HIELD HIJ DEZE NIET IN ZIJN MACHT, TOCH UIT EEN GROOT WAAGSTUK GEVALLEN IS

NB: Aitiologische mythen zijn verklarende mythen
Perfectum
Imperfectum
Handeling die regelmatig gebeurt
Herhalen
Kortdurige actie
Lange duur
Plotselinge gebeurtenis
Gewoonte

Poging