·
Magnetische inductie: hoe groter de magnetische
inductie, des te groter de veldlijnendichtheid, des te meer magnetische
veldlijnen door de spoel gaan
·
Oppervlak vd dwarsdoorsnede: hoe groter het
oppervlak vd dwarsdoorsnede vd spoel, des te meer veldlijnen er doorheen gaan
·
Richting vd magnetische inductie: hoe kleiner de
hoek vd veldlijnen tov lengterichting vd spoel, des te groter is de magnetische
flux
φ = B * A * cos(a)
φ = flux in Wb
B = magnetische inductie in T
A = dwarsdoorsnede vd. spoel in m2
cos(a) = de eventuele hoek die de magnetische inductie maakt met de middelste lijn door de spoel
B = magnetische inductie in T
A = dwarsdoorsnede vd. spoel in m2
cos(a) = de eventuele hoek die de magnetische inductie maakt met de middelste lijn door de spoel
Inductiespanning is de spanning over een spoel die ontstaat
als de magnetische flux binnen de spoel verandert. Dit gebeurt als de
permanente magneet, elektromagneet of spoel verplaatst wordt, als je de
elektromagneet en spoel tov elkaar laat ronddraaien of als de elektromagneet
aan/uitgezet wordt (wordt aangesloten op wisselspanning). De inductiespanning
hangt af van:
·
De snelheid waarmee de magnetische flux verandert
·
Sterkte vh magnetisch veld
·
Eigenschappen vd spoel
Uind = N * Δφ/Δt
Uind = inductiespanning in V
N = aantal windingen vd spoel
φ = flux in Wb
t = tijd in s
N = aantal windingen vd spoel
φ = flux in Wb
t = tijd in s
Bij toenemende fluxverandering is er positieve
inductiespanning. Bij constante flux is er geen inductiespanning. Bij afnemende
fluxverandering is er negatieve inductiespanning.
Inductiespanning in de spoel maakt dat de spoel gebruikt kan
worden als spanningsbron. Wanneer je de spoel aansluit op een gesloten
stroomkring, veroorzaakt de inductiespanning een inductiestroom. De grootte vd
inductiestroom hangt af vd inductiespanning en de weerstand vd stroomkring. De
flux zorgt bij verandering voor een plus- en minpool. Bij toename vd flux is de
ene kant de minpool en de andere kant de pluspool. Bij afname vd flux wisselen
de polen om. Door het afwisselend toe- en afnemen vd fkux, ontstaat
wisselspanning.
De richting vd inductiestroom (plaats van plus- en minpool)
is te bepalen met de Wet van Lenz; de inductiestroom heeft een zodanige
richting dat de fluxverandering binnen de spoel (waardoor de inductiestroom
ontstaat) wordt tegengewerkt, een tegenflux ontstaat. Bijvoorbeeld; je hebt een
spoel en een magneet. Het magnetisch veld vd magneet werkt op de spoel. Wanneer
je de magneet naar de spoel toe beweegt, is er fluxverandering in de spoel. Die
(toenemende) fluxverandering zorgt ervoor dat er stroom gaat lopen door de spoel.
Als er stroom doorheen loopt, wekt de spoel zelf ook een magnetisch veld op.
Dit magnetisch veld is precies tegenovergesteld aan het magnetisch veld vd.
magneet. Mbv. de rechterhandregel kan je nu de stroomrichting bepalen (want je
weet de richting vh. magnetisch veld). Dit tegenovergestelde magnetisch veld
zorgt voor een tegenflux, waardoor de magneet vd. spoel af beweegt. Nu gebeurt
het tegenovergestelde; doordat de magneet vd. spoel af beweegt, is er een
afnemende fluxverandering. Omdat er fluxverandering is, is en inductiespanning
(en dus inductiestroom) door de spoel. Wanneer er stroom door de spoel loopt,
wekt deze zelf een magnetisch veld op, precies tegenovergesteld aan de richting
vd. fluxverandering. Zo kan je bepalen wat de stroomrichting is (dmv.
rechterhandregel). Door deze meeflux (hij loopt dezelfde richting op als de
veldlijnen vh. magnetisch veld vd. magneet), beweegt de magneet weer naar de
spoel toe. Dit herhaalt zich.
§3; Dynamo = spoel laten ronddraaien in magnetisch
veld ve. (elektro)magneet. De draaibeweging vanuit verticale stand van 0° tot
180° zorgt voor toenemende fluxverandering. De draaibeweging vanuit diezelfde
verticale stand van 180° tot 360° zorgt voor afnemende fluxverandering. Wanneer
de lengteas vd. winding gelijk is met de richting vd veldlijnen (op 90° en 270°)
is er geen fluxverandering. Een dynamo zorgt dus ook voor wisselspanning. Elke
volledige (360°) omwenteling vd. spoel veroorzaakt 1 golf. Het aantal golven
per seconde is de frequentie. De tijdsduur waarin 1 golf geproduceerd wordt, is
de periode.
f = 1/T
f = frequentie in Hz
T = periode in s
T = periode in s
Topwaarde; de maximale waarde vd. spanning. Dit hangt ook af
vd. draaisnelheid vd. spoel. Hoe harder de spoel draait, des te meer
fluxverandering per seconde, des te groter de topwaarde vd. wisselspanning.
U(t); Umax
* sin(2 * π * f * t)
U(t) = spanning op tijdstip t in V
Umax = topwaarde in V
f = frequentie in Hz
t = tijdstip van U(t) in s
Umax = topwaarde in V
f = frequentie in Hz
t = tijdstip van U(t) in s
Een dynamo, een wisselspanningsbron, zorgt voor een
wisselstroom
I(t); Imax
* sin(2 * π * f * t)
I(t) = stroomsterkte op tijdstip t in A
Imax = topwaarde in A
f = frequentie in Hz
t = tijdstip van I(t) in s
Imax = topwaarde in A
f = frequentie in Hz
t = tijdstip van I(t) in s
Verband tussen wisselspanning en wisselstroom
U(t)/I(t) = R of Umax/Imax = R
Voor de effectieve wisselspanning en wisselstroom geldt;
Ueff = (1/2) * √2 *
Umax
Ieff = (1/2) * √2 * Imax
Ieff = (1/2) * √2 * Imax
Zo komt dat elektrisch vermogen Pe = Ueff * Ieff, de effectieve waarden zijn op te vatten als
gemiddelden.
Een gelijkspanningsmeter reageert niet op een
wisselspanning. Daarom is een wisselspanningmeter nodig. Hij zet de negatieve
waarden vd. wisselspanning met een gelijkrichter om naar positief (pulserende
gelijkspanning) en rekent dan de effectieve waarde uit die hij aangeeft op de
meter. Ditzelfde geldt voor een gelijkstroommeter.
Om een dynamo te laten draaien is mechanisch vermogen nodig;
Pm = W/t
Pm = mechanische arbeid in W
W = arbeid in J
t = tijd in s
W = arbeid in J
t = tijd in s
Een dynamo zet niet alle mechanisch vermogen om in
elektrisch vermogen, hij heeft rendement;
η = Pe/Pm = Pnuttig/Pin
Transformator wordt gebruikt voor het hoger en lager maken
van spanning. Dit gaat als volgt; aan een gesloten weekijzeren kern zitten een
primaire en een secundaire spoel. Door
de primaire spoel gaat een wisselspanning die voor een magnetisch veld
zorgt dat voortdurend van grootte en richting verandert. Dit wordt door de kern
doorgegeven aan de secundaire spoel waardoor een inductiespanning ontstaat die
weer een wisselspanning is. Er loopt geen stroom tussen de 2 spoelen. De frequentie
is in beide spoelen hetzelfde, maar omdat de spoelen een ander aantal windingen
hebben, zijn de Umax en Ueff anders.
Up/Us = Np/Ns
U = spanning
N = windingen
p = primair
s = secundair
N = windingen
p = primair
s = secundair
Om de spanning te verhogen, moet de secundaire spoel meer
windingen hebben dan de primaire en andersom.
η = Pe,s/Pe,p . In het ideale geval Pe,s = Pe,p. Omdat P = U
* I, geldt Ip/Is = Ns/Np. Bij een transformator die die spanning verhoogt, is
de secundaire stroomsterkte dus kleiner dan de primaire stroomsterkte en
andersom.
Het vermogen ve. elektriciteitscentrale wordt via
hoogspanningskabels getransporteerd. Door de kabels loopt een elektrische
stroom, maar omdat de kabel weerstand heeft, treedt er warmteontwikkeling op =
verlies van elektrisch vermogen. Dit verlies is te verminderen door het
transport bij hoge spanning plaats te laten vinden. Een transformator zet de
dynamospanning om in 110, 150 of 380 kV. Hoge spanning betekent lage
stroomsterkte. Het verlies = I2 * R.
Examencontext 2; De microfoon bestaat uit een
trilplaatje, een spoel en een permanente magneet. De spoel is vastgemaakt aan
het trilplaatje. Hoe werkt zo'n microfoon?
Bij het opnemen van geluid met de microfoon brengt de lucht
het trilplaatje met de spoel in trilling. De beweging van de spoel ten opzichte
van de magneet zorgt voor een verandering van de magnetische flux voor
een tijd binnen de spoel, waardoor er een voor een tijd veranderende
inductiespanning over de spoel is. Dit veranderd na een tijdje weer
waardoor het trilplaatje gaat trillen.
Examencontext 3; Dynamo is een energieomzetter
die arbeid omzet in elektrische energie. Hoe werkt zo'n dynamo?
Een dynamo bestaat uit de volgende drie onderdelen:
de roter, de stator en de collector.
Rotor: is het draaiende gedeelte van de dynamo. Deze
rotor bestaat uit een draaias met een spoel.
Stator: het stilstaande gedeelte van de dynamo.
Bestaat uit een permanente magneet of elektromagneet en levert het magnetisch
veld dat nodig is voor het opwekken van een inductiespanning over de
rotorspoel.
Collector: zorgt voor het contact tussen de
rotorspoel en een stroomkring.
De rotor uit figuur 27 (blz 54) bestaat uit één spoel op een
draaias. De stator is een permanente magneet in dit geval. De collector bestaat
uit twee ringen. Op de ringen zijn de uiteinden van de rotorspoel aangesloten,
de twee koolborstels worden door een spiraalveer tegen de ringen geduwd. Hierop
kan een stroomkring worden aangesloten. De rotorspoel wordt aangedreven door
een wind-, water- of stoomturbine, door een verbrandingsmotor of door een
fietswiel.
De spoel draaid dus rond in het magnetisch veld van de
stator (magneet).
Daardoor neemt de magnetische flux binnen de spoel voortdurend
afwisselend toe en af, en ontstaat er inductiespanning over de spoel. Deze
inductiespanning is een wisselspanning.
De frequentie van de wisselspanning hangt af van de
draaisnelheid: de frequentie f is gelijk aan het aantal omwentelingen
per seconde van de spoel.
De inductiespanning (topwaarde en effectieve waarde) van een
dyname hangt af van de fluxverandering per seconde binnen de spoel en
van het aantal wendelingen N van de spoel.
De fluxverandering hangt af van de magnetische inductie B
en de dwarsdoorsnede A. Hoe groter B, A en N zijn, des te groter is
de inductiespanning.
Ook de draaisnelheid is van belang, hoe groter het aantal N
per seconde van de spoel is, des te korter is de tijdsduur van de
fluxverandering binnen de spoel.
De inductiespanning hangt dus ook af van de frequentie f
waarmee de spoel ronddraait. Hoe groter f is, hoe groter de
inductiespanning.
Examencontext 5 ;
Een transformator wordt onder
meer gebruikt voor het verlagen of verhogen van de netspanning 230V, zodat
apparaten op de juiste spanning kunnen werken. Het is meestal opgenomen in het
apparaat, zodat je het apparaat gewoon op de netspanning kunt aansluiten.
Daarnaast zijn er enkele speciale toespanningen, zoals de lastransformator en
de veiligheidstransformator.
·
Lastransformator; Twee metalen platen zijn aan
elkaar vast te lassen door de platen plaatselijk sterk te verhitten. Er worden
dan mbv twee elektroden een spanning over de platen gezet. De weerstand van de
twee platen tussen de elektroden is erg klein. De stroomsterkte is hierdoor erg
groot in de platen, en de warmte ontwikkeling zorgt
ervoor dat het metaal smelt. Als de spanning uit wordt geschakeld, koelt het
weer af. Dit heet puntlassen. Als de twee elektroden direct op de
netspanning van 230 V zijn aangesloten, zorgt de kleine weerstand van de twee
platen een kortsluiting. Hierdoor smelt de zekering door. Dit is op te lossen
met de lastransformator. Deze bestaat uit een primaire spoel met een groot
aantal windingen. Deze primaire spoel is aangesloten op een netspanning van 230
V. De secundaire spoel heeft slechts een paar windingen. In de
stroomkring van de secundaire spoel zijn de twee metalen platen opgenomen. De
secundaire spanning over de platen is nu veel kleiner dan 230 V. Omdat de
secundaire spoel veel minder windingen heeft dan de primaire spoel, is de
primaire stroomsterkte veel kleiner dan de secundaire stroomsterkte. De
primaire stroomsterkte is nu klein genoeg om de zekering niet te laten
doorsmelten.
·
Veiligheidstransformator;
De elektriciteitskabel (en de apparatuur) in het huis bestaat uit twee
leidingen: faseleiding en de nulleiding. De nulleiding is bij de
elektriciteitscentrale verbonden met de aarde. De leiding is in contact
gebracht met grondwater. Daardoor staat op de nulleiding geen spanning (O V).
De spanning op de faseleiding wisselt tussen +325 en -325. In de
badkamer wordt soms een föhn gebruikt, als zo'n apparaat in een vochtige ruimte
direct op de netspanning is aangesloten, kan er elektrocutie ontstaan. Dit
probleem is op te lossen met een veiligheidstransformator (of:
scheidingstransformator). Dit bestaat uit een primaire en een secundaire
spoel met een gelijk aantal windingen. De primaire spoel is aangesloten op de
netspanning van 230 V. De spanning over de secundaire spoel is dus ook 230 V.
In de secundaire stroomkring is er nu echter geen onderscheid tussen de beide
leidingen. Als je contact maakt met een van de twee leidingen, wordt deze de
nulleiding en de andere de faseleiding. Het aanraken van alle twee de draden
tegelijkertijd is wél gevaarlijk. Er loopt dan in de secundaire kring een
stroom via het lichaam. De aardschakelaar reageert niet, want aan de primaire
kant van de transformator is er geen sprake van een lekstroom. Daarom is
de secundaire spoel van de veiligheidstransformator gemaakt van dun koperdraad;
de koperdraad smelt door bij een gevaarlijke situatie. Dit heeft tot
gevolg dat op de veiligheidstransformator alleen apparaten met een beperkt
vermogen zijn aan te sluiten.
Examencontext 7; voorbeeldsom over vermogensverlies
in hoogspanningskabels
Geen opmerkingen:
Een reactie posten