woensdag 30 mei 2012

samenvatting filosofie mei (anniek) + aantekeningen uit boek over personen


Thomas Hobbes (16de/17de eeuw)
‘Geluk is een onophoudelijk voortgaan van de begeerte, van het ene object naar het volgende.’
De mens streeft naar steeds meer en is niet tevreden met wat hij al heeft. Het zoeken naar geluk is steeds zoeken naar een volgend object.

‘Ik stel daarom één eigenschap voorop die alle mensen gemeen hebben: een aanhoudende en rusteloze begeerte naar macht en nog meer macht, die pas eindigt met de dood.’
Spreekt voor zich.

‘Er is in de natuurtoestand sprake van algemene schaarste.’
Spreekt voor zich.

Hobbes visie op de mens (3 axioma’s):
I. In de natuurtoestand wil de mens alleen zorgen dat hij zelf blijft leven, hij is van nature egoïstisch
II. De mens heeft het recht om zijn vrijheid en leven te verdedigen, daarvoor mag hij alles gebruiken wat hem ter beschikking staat
III. De mens is van nature min of meer gelijk aan de ander

Hobbes redeneert en filosofeert:
1.       Door gebrek aan samenwerking is er een gebrek aan goederen, dus aan eten, drinken, slaapplekken enz.
2.       Omdat iedereen in zijn buurt een mogelijke dreiging vormt mag een mens in de natuur toestand uit zelfbescherming anderen proberen te overheersen
3.       De mens is niet in staat alle dreigingen in zijn eentje de baas te zijn. (Zelfs koningen moeten bang zijn dat andere landen hem aan zullen vallen en zijn veiligheid in gevaar brengen)

Conslusie: De natuurtoestand is een ellendige toestand waar de mens zuiver door de natuur in verkeert. Het is een strijg van allen tegen allen waarin iedereen steeds op z’n hoede moet zijn voor de dreiging van de ander.

Oplossing: De mensen moeten een contract sluiten en ieder moet z’n recht op geweld dat in axioma 2 genoemd wordt weggeven aan één Tiran. Deze Tiran krijgt dan het alleenrecht op geweld. In ruil voor die macht moet hij zorgen dat alle mensen tegen elkaar worden beschermd. De Tiran moet dus voor orde en veiligheid zorgen.

‘Een slechte heerser is beter dan geen heerser, want zonder een heerser ligt het gevaar van de geweldadige natuurtoestand op de loer.’

Jean-Jacques Rousseau (18de eeuw)
De Natuurtoestand, zo stelt Rousseau, is een soort paradijs waarin de mens totaal vrij is, daarnaast is er geen gebrek aan voedsel of andere primaire levensbehoeften. Hij kan op zijn gevoel vertrouwen en hoeft niet na te denken. Het einde aan deze mooie natuurtoestand komt als de eerste mensen een hek om een stuk land zetten en zeggen ‘dit is van mij’. Dan slaat de oorspronkelijk goede zelfliefde (amour de soi) waar het medeleven voor andere mensen op gebaseerd is, om naar de slechte eigenliefde (amour propre) doordat men opeens bang wordt niet genoeg te krijgen. Dit ontaardt in egoïsme. De gevolgen: grote verschillen in rijkdom, concurrentie en onnatuurlijk gedrag. Er ontstaat cultuur, en deze cultuur legt mensen aan banden.

Algemene wil (Algemeen belang)
Wetten zijn alleen geldig als ze in overeenstemming zijn met de Algemene wil. De ideale staat is een kleine democratie, waarin het makkelijk is te bepalen wat de algemene wil is en waar de natuurlijke goedheid van de mens kan zegevieren.

Karl Marx (19de eeuw)
‘Niet ideeën bepalen de geschiedenis van de mensheid, maar de relatie tussen de productiemiddelen (werktuigen, zoals machines) en de productieverhoudingen (verhouding tussen baas en arbeider).’

Een kapitalist wil zo goedkoop mogelijk produceren, hij betaalt lage lonen aan arbeiders die zwaar werk doen. De baas wordt rijk en de arbeiders blijven arm. Er is sprake van uitbuiting.
Door het werk aan de lopende band ontstaat vervreemding. De arbeider heeft geen enkele band met het eindproduct. Marx beschouwt religie als een andere vorm van vervreemding, het toeschrijven van menselijke eigenschappen als wijsheid en liefde aan God.

Het ideaal van Marx is een klasseloze, areligieuze samenleving zonder uitbuiting en onderdrukking, waarin de productiemiddelen in de handen zijn van het volk.

De economie is het fundament van de samenleving. De manier waarop de productie tot stand komt, bepaalt wie de macht heeft.

John Rawls (20ste/21ste eeuw)
Redistributieve rechtvaardigheid:  rijkdom herverdelen
Mensen hebben drie dingen nodig om hun eigen leven in te kunnen richten: vrijheid, keuzemogelijkheden en welvaart.

Sluier van onwetendheid
Als je vanuit het niets een samenleving op moet bouwen, waar zou je beginnen? Hoe zou je rechten, eigendom, arbeid en onderwijs verdelen? Je weet niet in welke maatschappelijke positie terecht komt. Doordat je doet alsof je niet weet wie je bent, zul je volgens Rawls zo onpartijdig mogelijk beslissen over de rechten en regels die in de samenleving gelden.

  1. Elke persoon heeft hetzelfde onvervreembare recht op een pakket basisvrijheden welke niet ten koste mogen gaan van de basisvrijheden van anderen.
  2. Sociale en economische verschillen zijn enkel rechtvaardig onder twee voorwaarden:
    - Alle posities (banen) moeten voor iedereen open staan onder alle omstandigheden
    - Als je een verschil maakt, moet dat ten goede komen aan de minstbedeelden in de samenleving

Overlappende consensus
Volgens Rawls is het belangrijk dat alle groepen binnen een samenleving het over de meest essentiële zaken eens zijn. Bepaalde normen en waarden moet iedereen onderschrijven, daar kom men niet onderuit. Maar over alles wat niet essentieel is, daarover mogen mensen van mening en invulling verschillen.




--------------------------------------------------------------------------------------
Plato (427 - 347 BC)
In de staat zet plato zijn theorie uiteen over hoe de samenleving ingericht moet worden. Het uitgangspunt is een driedeling van de bevolking in een werkende klasse (die moet zorgen voor het levensonderhoud), een verdedigende klasse (de wachters, een soort militairen) en een heersende klasse (de politici, die de beslissingen moeten nemen). Als iedereen zijn taak goed uitvoert, is het resultaat een rechtvaardige samenleving. Zoals bij de ziel de rede de leiding heeft, zo moet in de staat de wijsheid aan de macht komen. Daarom moeten ‘alle koningen filosoof worden, of alle filosofen koning’.

Aristoteles (384 - 324 BC)
De drie belangrijkste staatsvormen zijn volgens Aristoteles de monarchie, waarin er één heerser is, de aristocratie, waarbij een kleine elite heerst, en de democratie, waarbij het volk samen beslist. De monarchie is de meest stabiele staatsvorm, maar het succes daarvan valt of staat bij de goedheid van één persoon. Om het risico van een slechte heerser te vermijden, kiest Aristoteles voor een middenweg tussen de aristocratie en de democratie: de gemengde constitutie. Het gevaar van de democratie, namelijk dat de massa de macht overneemt zonder deskundig te zijn, wordt ondervangen doordat de goed opgeleide middenklasse de belangrijkste posities inneemt.

Thomas Hobbes (1588 - 1679)
Elk mens is volgens de Engelse Thomas Hobbes gericht op zelfbehoud en handelt puur egoïstisch. Hobbes gaat ervan uit dat er in de natuurtoestand sprake is van een algemene schaarste aan goederen. Iedereen wordt daardoor een vijand van alle anderen, er heerst ‘een oorlog van allen tegen allen’. Deze oorlog is voor niemand voordelig, daarom sluiten mensen een maatschappelijk verdrag waarin ze zich aan de staat te onderwerpen, in ruil voor rust en orde.

John Locke (1632 - 1704)
De Engelsman John Locke beschouwt de natuurtoestand als een morele toestand. Alle mensen maken deel uit van Gods schepping en alle mensen hebben daarom recht op het leven, gezondheid, vrijheid en bezit. In de natuurtoestand is er volmaakte vrijheid en gelijkheid voor iedereen. Dit brengt ook morele verplichtingen met zich mee: niemand behoort een ander in zijn leven, gezondheid, vrijheid of bezittingen te schaden. Als iemand dat toch doet, verspeelt deze zijn eigen natuurrechten en heeft een vergeldende straf verdiend. Daarvoor is er een vorm van gezag nodig, een staat die het recht op bezit kan garanderen.

Jean-Jacques Rousseau (1712 - 1778)
Volgens de Franse Jean-Jaceques Rousseau is de mens in de natuurtoestand vrij. Hij kan dan op zijn eigen gevoel vertrouwen en hoeft niet na te denken. Er komt volgens Rousseau een einde aan de natuurtoestand door het ontstaan van privébezit. De cultuur die zich daardoor ontwikkelt, wordt gekenmerkt door egoïsme. Rede en wetenschap verzwakken het natuurlijke gevoel voor goed en kwaad en te veel welvaart levert een onnatuurlijk levensstijl op. Om een eind te maken aan het egoïsme, moet er een politieke gemeenschap opgericht worden die geregeerd wordt door een Algemene wil.

Karl Marx (1818 - 1883)
De Duitse filosoof Karl Marx was de grondlegger van het socialisme en het communisme. Niet de ideeën bepalen de geschiedenis van de mensheid volgens Marx, maar de realatie tussen de productiemiddelen (werktuigen, zoals machines) en de productieverhoudingen (verhouding tussen baas en arbeider). De geschiedenis wordt bepaald door een voortdurende klassenstrijd tussen de onderdrukkers en de onderdrukten. In de kapitalistische, industriële samenleving is dat de strijd tussen de baas en de arbeider. Arbeid is volgens Marx essentieel voor de mens. Het kapitalistische systeem leidt tot uitbuiting en vervreemding. De laatste klassenstrijd zal in Marx’ visie de arbeidersstrijd zijn, waardoor uiteindelijk de klassen en ook de staat wordt opgeheven. 

1 opmerking:

  1. goed bezig, er staan hier toch een aantal dingen die tijdens de lessen niet doorgedrongen waren, dankjewel

    BeantwoordenVerwijderen