dinsdag 10 april 2012

Biologie Samenvatting H5 §1, 2 & 3

§1; Interne milieu; weefselvloeistof + bloedplasma. Homeostase is het min of meer constant houden van het interne milieu dmv. homeostatische regelmechanismen De omstandigheden schommelen om een bepaalde waarde; normwaarde.

Negatieve terugkoppeling; de toename vh. resultaat vh. proces heeft zorgt voor afname vh. proces (bijv. verwarming; als de kamer de gewenste temperatuur heeft bereikt, stopt de cv totdat de temperatuur gedaald is tot onder de gewenste temperatuur). Alle mechanismen die meewerken aan 1 regelsysteem zitten in de regelkring.
Lichaamstemperatuur is overdag ±37 en ’s nachts ±36.5⁰. Het binnenste deel vh. lichaam is warmer dan de buitenkant. Dit komt o.a. door grotere warmteproductie binnenin (door organen). De warmte wordt in het lichaam verdeeld door bloed; vanuit het binnenste deel & actieve spieren naar andere delen. De lichaamstemperatuur wordt dmv. negatieve terugkoppeling constant gehouden; er is dan evenwicht tussen warmteproductie en warmteafgifte = warmtebalans. De temperatuur vh. bloed wordt geregistreerd door koude- en warmtezintuigen vd. hypothalamus (deel vd. hersenen).

Warmteproductie is vooral afhankelijk vd. stofwisseling en activiteit vd. skeletspieren. Wanneer de temperatuur onder de normwaarde komt, wordt deze verhoogd door meer stofwisseling en onwillekeurige spierbewegingen (rillen, klappertanden e.d.).
Bij de warmteafgifte zijn het bloed en de huid belangrijk. Temperatuur > normwaarde à bloedvaatjes in de huid verwijden zich doordat spiertjes in de bloedvatwand zich ontspannen. Zweetklieren geven dan meer zweet af (zweet = voornamelijk water en zouten). Door de verdamping van zweet koelt de huid af. Temperatuur < normwaarde à vernauwen bloedvaten = minder zweet.

Samenstelling vh. interne milieu wordt ook constant gehouden door opname, opslag en uitscheiding v. stoffen. Als een bepaalde stof teveel in het interne milieu is, wordt het
1.       opgeslagen à uit interne milieu, maar nog steeds in het lichaam (bijv. glucose). Deze stoffen kunnen weer in het interne milieu worden gebracht.
2.       uitgescheiden à uit interne milieu en uit het lichaam (bijv. CO­2)

Als een bepaalde stof te weinig in het interne milieu is, wordt het opgenomen (bijv. O2).
§2; Het zenuwstelsel bestaat uit het CZS (centrale zenuwstelsel) en PZS (perifere zenuwstelsel) (NB; dit is de indeling op bouw vh zenuwstelsel). Het CZS bestaat uit grote hersenen, kleine hersenen, hersenstam en ruggenmerg. Het PZS bestaat uit zenuwen. Die zenuwen verbinden het CZS met alle delen vh. lichaam.

Indeling op functie vh. zenuwstelsel; animale zenuwstelsel (AZS) en autonome/vegetatieve zenuwstelsel (VZS). Het AZS regelt vooral de bewuste reacties, houding en beweging. Het VZS regelt vooral werking v. inwendige organen (= niet bewust).
Een prikkel is een invloed uit het milieu op een organisme. Oiv. prikkels ontstaan in zintuigcellen impulsen; elektrische signalen die door zenuwen kunnen worden voortgeleid. Het zenuwstelsel zorgt o.a. voor het verwerken vd. impulsen die afkomstig zijn vd. zintuigen en voor het regelen vd. werking van spieren en klieren. Zintuigcellen zijn receptoren (ontvangers), zenuwcellen zijn conductoren (geleiders) en spieren & klieren zijn effectoren (uitvoerders).

Het zenuwstelsel bestaat uit neuronen (= zenuwen) die bestaat uit een cellichaam en uitlopers.In het cellichaam zitten de kern, grootste deel vd. ribosomen & vh. endoplasmatisch reticulum. Bijna alle cellichamen (van neuronen) liggen in of vlakbij het CZS. Door de uitlopers worden impulsen voortgeleid. Een uitloper die impulsen naar het cellichaam toe geleidt = dendriet. Een uitloper die impulsen vh. cellichaam af geleidt = axon/neuriet. Om een lange uitloper ve. neuron vh. AZS ligt een myelineschede/mergschede. Die bestaat uit cellen van Schwann. Tussen 2 opeenvolgende cellen van Schwann is een kleine insnoering.
Om de uitlopers v. bepaalde neuronen vh. VZS zit geen myelineschede à ongemyeliniseerd.
Synapsen; Plaatsen waar impulsen worden doorgegeven vd. ene cel naar de andere cel. Aan het einde vd. vertakkingen van dendrieten en axonen bevinden zich veel synapsen. Hierdoor kan een neuron van veel andere cellen (neuronen/zintuigcellen) impulsen ontvangen en aan veel andere cellen (spieren/klieren/neuronen) impulsen doorgeven.
3 typen neuronen;

1.       Sensorische neuronen (gevoelszenuwcellen); geleiden impulsen van receptoren naar het CZS. De cellichamen liggen meestal vlakbij het CZS. 1 lange dendriet en 1 korte axon
2.       Motorische neuronen (bewegingszenuwcellen); geleiden impulsen vh. CZS naar effectoren. De cellichamen liggen in het CZS. Meerdere korte dendrieten en 1 lange axon.
3.       Schakelneuronen (schakelcellen); geleiden impulsen binnen het CZS. Ontvangen van sensorische neuronen of schakelneuronen en geven door aan motorische neuronen of schakelneuronen. Schakelneuronen liggen in het geheel (cellichaam + uitlopers) in het CZS.

De uitlopers van sensorische & motorische neuronen liggen bij elkaar in zenuwen. De myelineschede isoleert de uitlopers van elkaar. Om de bundel neuronuitlopers ligt een laag bindweefsel (die zorgt voor bescherming). 3 typen zenuwen;
1.       Gevoelszenuwen; bevat alleen uitlopers van sensorische neuronen (bijv. oogzenuwen)
2.       Bewegingszenuwen; bevat alleen uitlopers van motorische neuronen
3.       Gemengde zenuwen;  bevat uitlopers van sensorische en motorische uitlopers. De meeste zenuwen zijn gemengde zenuwen (bijv. die armen en benen verbinden met het ruggenmerg)

Innervatie; zenuwverdeling in of naar een orgaan. Alle organen worden vanuit het CZS geïnnerveerd.
§3; In alle cellen is het celmembraan elektrisch geladen. Bij alle neuronen is dit -70 mV tov. de buitenkant vh. membraan. Voortgeleiden ve. impuls;

Binnenkant vh. celmembraan krijgt een positieve lading = actiefase (± 1 ms) à oorspronkelijke elektrische lading wordt weer hersteld, het celmembraan kan nu geen impulsen voortgeleiden = herstelfase (± 1 ms). De elektrische lading wordt dan eerst even iets kleiner dan -70 mV, en daarna -70 mV.
Impulssterkte; de grootte vd. verandering die optreedt in de elektrische lading vh. celmembraan. Bij de mens is die in alle neuronen gelijk.

Zintuigcellen kunnen prikkels van verschillende sterktes opvangen, maar omdat alle neuronen maar 1 impulssterkte hebben, worden de verschillende prikkelsterktes in de neuronen omgezet naar impulsfrequentie; hoe hoger de prikkelsterkte, des te meer impulsen per tijdseenheid (bijv. per seconde) worden voortgeleid. Bij sensorische neuronen is dit bijv.; zacht geluid à lage impulsfrequentie, hard geluid à hoge impulsfrequentie. Bij motorische neuronen is dit bijv.; hoe hoger de impulsfrequentie, des te krachtiger is het samentrekken vd. spieren.
Door de isolatielaag om de neuronen (myelineschede), kunnen veranderingen vd. elektrische lading vh. celmembraan alleen plaatsvinden bij de insnoeringen. Het is sprongsgewijze impulsgeleiding; de impulsen “springen’ van insnoering naar insnoering (120 m/s). Dit verloopt veel sneller dan de impulsgeleiding in een uitloper zonder myelineschede (2-3 m/s).

Kunstmatige prikkeling ve. neuron; elektrische lading vh. celmembraan ve. neuron in rust kunstmatig verstoren dmv.;
1.       Mechanisch prikkelen; neuron aanraken met een micronaald
2.       Elektrisch prikkelen; neuron een stroomstoot toedienen
3.       Chemisch prikkelen; bepaalde stoffen op het membraan laten inwerken.

Drempelwaarde/prikkeldrempel; kleinste prikkelsterkte die een impuls veroorzaakt. De prikkelsterkte heeft wel invloed op de impulsfrequentie (hoe hoger de prikkelsterkte, des te hoger de impulsfrequentie) maar geen invloed op de impulssterkte, want het omzetten van prikkel naar impuls gaat via de alles-of-nietswet; Als de toegediende prikkel onder de drempelwaarde ligt, kan het neuron de elektrische lading vh. membraan nog handhaven en gebeurt er niks. Als de toegediende prikkel boven de drempelwaarde ligt, ontstaat er een (altijd even sterke) impuls.
Als een uitloper geprikkeld wordt, gebeurt dit naar de uitloper én naar het cellichaam toe, maar de impuls wordt maar naar 1 kant doorgegeven.

Sensorische neuronen en schakelneuronen staan dmv. 100-1000 synapsen in contact met andere neuronen.
Het aanvoerende axon vormt aan het uiteinde een groot aantal verdikkingen; de synapsknopjes. Hierin bevinden zich veel mitochondriën en synaptische blaasjes met transmitterstof. De synapsspleet scheidt het presynaptisch membraan van het postsynaptisch membraan.

De impulsoverdracht;
1.       Een impuls komt aan bij een synapsknopje.
2.       Enkele synapsblaasjes bewegen zich naar het presynaptisch membraan en versmelten ermee
3.       De inhoud (transmitterstof) komt in de synapsspleet
4.       Oiv. transmitterstof in de synapsspleet, kunnen impulsen ontstaan in het postsynaptisch membraan.

NB; Alle synaptische blaasjes ve. neuron bevatten dezelfde transmitterstof. Of er een impuls ontstaat, hangt af vd. hoeveelheid en de soort transmitterstof. Verschillende transmitterstoffen;
·         Acetylcholine; bevordert bijv. de samentrekking van skeletspieren
·         Dopamine, adrenaline en noradrenaline; belangrijk voor een actieve, alerte toestand vh. lichaam.

Inhiberende transmitterstoffen; Transmitterstoffen die een remmend effect op het postsynaptische membraan hebben.
Exhiberende transmitterstoffen; Transmitterstoffen die impulsen in het postsynaptische membraan kunnen veroorzaken.

Reflexen; bewegingen die onbewust ontstaan als vaste, snelle reacties op bepaalde prikkels.
Reflexboog; weg die impulsen bij een reflex afleggen; Inkomende prikkel, prikkelt spierspoeltjes (sensorische neuronen) à impulsen ontstaan, worden via schakelzenuwen naar het ruggenmerg geleid à motorische neuronen zorgen voor handeling vd. spier. Er gaan ook impulsen naar de grote hersenen, maar die komen aan nádat de motorische neuronen al het sein hebben ontvangen, dan wordt je je pas bewust vd. handeling die je verricht hebt.

Reflexbogen van hoofd & hals gaan via de grote hersenen, reflexbogen van romp & ledematen via het ruggenmerg. Reflexen zijn er om jezelf te beschermen of regelen v. processen in je lichaam. Voorbeelden; kniepeesreflex, slikreflex, hoestreflex.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten