woensdag 25 april 2012

nederlands literaire theorie oranje boekje (2)



Verhalende teksten zijn teksten waarin een geschiedenis wordt verteld. Het begrip geschiedenis gebruiken we om aan te geven waarover wordt verteld. De geschiedenis van een verhalende tekst bestaat uit de volgende elementen: een chronologisch te ordenen reeks van gebeurtenissen, personages of verhaalfiguren en setting (ruimte en tijd).

Een verhalende tekst bestaat uit een aantal in zinnen weergegeven gebeurtenissen waartussen je als lezer verbanden legt. Er zijn ook verhalende teksten waarin de lezer zelf de chronologie van de gebeurtenissen moet reconstrueren. Gebeurtenissen kunnen ook gesuggereerd of verondersteld worden, dus dat bijvoorbeeld bij een moord de scène zelf niet afspeelt, maar dat je er zelf vanuit moet gaan hoe het is gebeurd.

Personages
(of verhaalfiguren) zijn in een verhalende tekst verbonden met een reeks van gebeurtenissen.Gebeurtenissen komen op gang omdat een personage iets doet of op gebeurtenissen reageert. Personages kunnen zelf handelingen verrichten en zo de gebeurtenissen in gang zetten, maar het kan ook zo zijn dat hen iets overkomt zonder dat ze daar bewust op uit zijn.

Personages vervullen verschillende rollen. Allereerst is er de hoofdpersoon, de hoofdpersoon is waar het
verhaal om draait, maar soms zijn het er meerdere. De hoofdpersoon probeert een doel te bereiken. Om dat doel te bereiken krijgt hij hulp van helpers. Ook zijn er tegenstanders die de hoofdpersoon tegenwerken om niet het doel te bereiken. Soms kan het zo zijn dat een helper toch een tegenstander blijkt te zijn, en andersom ook (detectives). De helpers en tegenstanders noem je ook wel de bijpersonen. Het is belangrijk te beseffen dat emoties, omstandigheden of karaktereigenschappen ook als helper of tegenstander kunnen functioneren.

Vaak is het doel afhankelijk van het soort verhalende tekst (het genre). Doelen zijn bijvoorbeeld een moord oplossen (detective), zichzelf leren kennen (psychologische roman), een rijke prins trouwen (sprookje) etc.
Als lezer kun je de personages van een verhalende tekst op verschillende manieren leren kennen (3):
De directe manier: de verteller legt goed uit wat de karaktereigenschappen zijn, en hoe de hoofdpersoon eruit ziet qua uiterlijk en innerlijk.
De indirecte manier: hierbij leer je de personages kennen door wat ze doen of denken, zeggen of verzwijgen.
Analogie: personages worden steeds vergeleken met dieren, of ze hebben een naam dat iets over hun karakter zegt.

Je kunt personages op verschillende manieren beoordelen.
Als eerste kun je als lezer het gedrag van een personage psychologisch benaderen. Je vindt wat een bepaald personage doet of nalaat dan verklaarbaar, aannemelijk, logisch of juist heel vreemd en onbegrijpelijk.
Je kunt als lezer ook het bedrag van personages maatschappelijk of ethisch beoordelen. Personages vertonen vaak gedrag dat afwijkt van wat jij als lezer verwacht of zelf in werkelijkheid zou doen. Je gaat uit van bepaalde normen en waarden en die gebruik je (vaak onbewust) bij je beoordeling of waardering van personages.
Waarden en normen worden door een bepaalde maatschappelijke groep aanvaard en bepalen het bewustzijn van de groepsleden. Die identificeren zich daarmee. Denk dan aan rechtvaardigheid, solidariteit, trouw en eerlijkheid. In verhalende teksten handelen personages volgens bepaalde normen en waarden. De normen en waarden die het gedrag van de personages bepalen, kunnen wel of niet overeenkomen met de normen en waarden die jij als lezer hebt.

Een verhalende tekst speelt in een bepaalde tijd en in een bepaalde ruimte (omgeving). Het begrip setting is de benaming van deze tijdruimtelijke situering. Elk genre heeft specifieke settings. Zo speelt een sciencefictionverhaal in de toekomst in het melkwegstelsel, en een psychologische roman op herkenbare plaatsen in het heden. Soms spelen gebeurtenissen zich af in een ombestemd heden, dat betekend dat je niet uit de tekst kunt afleiden in welke tijd het zich afspeelt.

Ieder verhaal wordt op een specifieke manier verteld, hierbij spelen de volgende punten een rol:
• Tijdsaspecten
• Volgorde
• Motieven
• Verhaallijnen

De verteltijd is de tijd die je nodig hebt om een tekst te lezen.
De vertelde tijd is de tijd die de gebeurtenissen in de geschiedenis in beslag nemen, dus hoe lang een gebeurtenis duurt (ten opzichte van andere gebeurtenissen).
In elk verhaal is er een bepaalde verhouding tussen verteltijd en vertelde tijd. Die verhouding wordt bepaald door drie aspecten:
•Bij versnelling wordt een gebeurtenis die (vrij) lang duurt, kort verteld. Het is in feite samengevat.
   De vertelde tijd is hierbij groter dan de verteltijd.
• Bij vertraging wordt een scène die in feite helemaal niet zo lang duurt, veel preciezer uitgelegd,
   waarbij alle details naar voren komen. De vertelde tijd is hierbij kleiner dan de verteltijd.
• Bij een scène zijn de verteltijd en de vertelde tijd min of meer gelijk. Dit tref je aan bij dialogen.

Bij de presentatie van een verhaal zijn er twee mogelijkheden: een chronologische volgorde van de gebeurtenissen of een niet-chronologische volgorde. Als de volgorde van de gebeurtenissen niet-chronologisch zijn, dan moet jij als lezer de volgorde proberen te reconstrueren. 
Vooruitwijzingen en Terugwijzingen kunnen dit moeilijker maken, als je als lezer die tekstpassages als vooruit- of terugwijzingen herkent, zie je de samenhang in een tekst ontstaan: je legt verbanden tussen passages in het verhaal. Hoe meer vooruitwijzingen en terugblikken er zijn, hoe ingewikkelder het verhaal over kan komen. Een bijzondere versie van een terugwijzing is een flashback. Een flashback is veel uitvoeriger dan een terugverwijzing. Belangrijk om te weten is dat een flashback je informatie laat zien over een personage, ze geven een verklaring voor een bepaald gedrag.

In verhalen komen vaak meer of minder nadrukkelijke herhalingen voor. Elementen die in verhalen terugkeren zijn motieven. Er zijn twee soorten motieven:
verhaalmotieven: het terugkeren van bepaalde situaties, waarnemingen, opvattingen, gebeurtenissen of gevoelens. Een verhaalmotief is een door de lezer herkend terugkerend betekenisvol element in een verhaal.
Leidmotief: de herhaling van een bepaald woord of een volgens jou als lezer betekenisvol concreet voorwerp.

Verhalen bestaan uit één of meerdere verhaallijnen. Dit is een samenhangende reeks van gebeurtenissen. In een verhaallijn zijn de gebeurtenissen verbonden met een of meerdere personages. Als in het verhaal de gebeurtenissen en bijbehorende personages veranderen, onstaat een nieuwe verhaallijn.

In een verhaal wordt op een bepaalde manier een geschiedenis verteld. Daarbij is een belangrijk verschil tussen vertellen (door een verteller of vertelinstantie) en waarnemen (focaliseren). Hierbij stel je je de vraag wie het verhaal verteld? Daarna komen de (on)betrouwbaarheid van de verteller en het waarnemen aan de orde.

Stappenplan om vertelinstantie van een verhaal te bepalen (2):
•Ga na of de vertelinstantie merkbaar in het verhaal aanwezig is of niet.
•Stel bij die vertelinstanties vast of ze een personage zijn of niet.

Auctoriale vertelinstantie à hier is de verteller duidelijk merkbaar in de tekst aanwezig, hij geeft commentaar op de personages (=vertellercommentaar) of hij geeft uitleg over een situatie/gebeurtenis. Een auctoriale verteller is de verteller van een verhaal waarin hij zelf geen personage is. Hij weet echter wel wat de personages denken of voelen en kan vertellen wat er op verschillende plekken op hetzelfde moment gebeurt.

Ik-vertelinstantie à hier is de verteller duidelijk merkbaar in de tekst aanwezig, hij verteld wat hij heeft beleefd of ervaren. De ik-persoon is de verteller én het personage.
Bij een ik-vertelinstantie is er een verschil tussen een ik-verteller die vertelt en terugblikt, en een ik-verteller die aan de gebeurtenissen deelneemt. Dit zijn het vertellend ik en het belevend ik. De ik-persoon kan uitvoerig vertellen over zijn eigen gevoelens, waarnemingen en gedachten, maar niet die van anderen. De andere personages leer je alleen kennen door wat ze doen of zeggen, of wat de ik-persoon over hen verteld. Er zijn ook verhalen met meer dan één ik-verteller: dit heet de meervoudige ik-vertelinstantie.

Personele vertelinstantie à hier is de verteller niet merkbaar aanwezig. De verteller lijkt verdwenen, onzichtbaar. De verteller laat niet merken dat er verteld wordt. Hierbij wordt er verteld in de derde persoon (hij/zij) wat het personage doet. Je kunt als lezer de verhaalgebeurtenissen gepresenteerd krijgen door de ogen van een personage (de enkelvoudige personale vertelinstantie) of door meerdere (de meervoudige personale vertelinstantie).

Het is voor jou als lezer belangrijk bij de vertelinstanties in verhaalteksten na te gaan hoe betrouwbaar ze zijn. Vertelinstanties zijn niet altijd betrouwbaar. Ze kunnen je op het verkeerde been zetten, de verteller kan zich vergissen, liegen, geheugenverlies hebben of dementie. Ook kan het zo zijn dat de verteller alleen maar over waarnemingen van één persoon verteld.

Focalisatie: Het gaat niet om wie er verteld, maar wie er waar neemt. Focalisatie verwijst naar vertelinstanties of personages in het verhaal die waarnemen en/of een standpunt innemen. Zowel de (merkbare) verteller als een personage kan als focalisator optreden. 
Focalisatie kan op verschillende manieren gebeuren: door de verteller(s), een of meerdere personages of een combinatie ervan. Hoe meer focalisators, hoe meer visies. 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten