maandag 19 november 2012

AK samenvatting H1 (Tim)

Aardrijkskunde toets toetsweek. Samenvatting H1.
Samenvatting bestaat uit : Begrippenlijst, aanvullende informatie uit het leerboek, en aanvullende informatie vanuit de aantekeningen/powerpoints.

Belangrijke begrippen
Aardkern : Binnenste gedeelte van de aarde; bestaat uit deels vast en deels vloeibaar gesteente.
Aardkorst : De dunne schil van de aarde. Dikte kan variëren van 5 km ( oceanische korst ) tot 50 km ( continentale korst ).
Aardmantel : Een dikke laag, plastische laag onder de aardkorst, waarin de convectiestromen plaatsvinden. Convectiestromen zijn de stromen/bewegingen van het plastische gesteente in de aardmantel.
Actualiteitsprincipe : De wetten en principes die in het verleden golden in de natuur gelden nu nog steeds. Duurde een bepaald natuurlijk proces bijvoorbeeld 200 jaar in het verleden, dan zal dat proces in het heden nog steeds ongeveer even lang duren.
Asthenosfeer : Onderdeel van de aardmantel; het zachtere plastische gedeelte.
Lithosfeer : De harde, vaste buitenlaag van de aarde; Dit is dus vooral en de aardkorst en een klein deel van de mantel.
Basalt : Vulkanisch gesteente dat bij vulkaanuitbarstingen  omhoog komt van onder het aardoppervlak en daarna stolt.
Basaltstromen : Wanneer Basalt bij vulkaanuitbarstingen ( voornamelijk spleeterupties ) omhoog komt en stolt vormen zich plateaus met talloze lagen Basalt.
Black Smoker : ‘’Schoorstenen’’ in de oceaan van mineralen, die heet, zwart water omhoog stoten. Dit kan omdat magma daar op geringe diepte zit. Black Smokers bevinden zich op breukzones, vaak op een oceanische rug.
Caldera : Een grote magmakrater, die ontstaat wanneer het dak van een leeggelopen magmakamer instort.
Convergente, divergente, transversale breuklijn. Convergent : naar elkaar toe. Divergent : van elkaar af. Transversaal : evenwijdig langs elkaar.
Effusieve/explosieve uitbarsting : Effusief is relatief rustig. Explosief is een krachtige uitbarsting. Een explosieve uitbarsting gaat gepaard met veel as en taaie lava, een effusieve uitbarsting met vloeibare lava.
Epicentrum/hypocentrum: Het hypocentrum is de plaats van de aardbeving onder het aardoppervlak ( waar deze ontstaat ). Het epicentrum is de plaats op het aardoppervlak direct boven het hypocentrum.
Horst/slenk : Hoger ( Horst ) en lager ( slenk ) gelegen gebieden tussen breuken in een breukgebergte. Voorbeeld : Afrika, Ijsland
Hotspot : Wanneer er op een plek waar een oude vulkaan was veel magma is weggestroomd, zal er op die plaats een restant van een mantelpluim overblijven. Op die plek vormt zich op de aardkorst een nieuwe vulkaan ; een hotspot.
Magnitude: een maat om de hoeveelheid vrijgekomen energie bij een aardbeving te berekenen.
Mantelpluim : Een plaats waar grote hoeveelheden magma zich verzamelen; deze kunnen dan opstijgen vanuit de aardmantel en door de korst heen breken.
Gesteente(cyclus) : Gesteente is een mengsel van mineralen en organische stoffen, deze bouwen samen de aarde op. De gesteentecyclus is een kringloop van opbouw en afbraak van gesteenten.
Metamorf-sediment-stollingsgesteente : Metamorf gesteente is gesteente ontstaan uit hoge druk en hoge temperatuur. Sedimentgesteente is afgezet gesteente ( bijvoorbeeld door een rivier meegevoerd ). Stollingsgesteente ontstaan na afkoeling en stolling van vloeibaar materiaal vanuit de aardmantel.
Paleomagnetisme : Een wetenschap die zich bezighoudt met wijzigingen van gemagnetiseerde mineralen in de geschiedenis van de aarde.
Pyroklastische stromen : Gloeiende wolken van stof en as die bij een heftige vulkaanuitbarsting de helling afkomen.
Ridge push-slab pull : Op een divergente breuklijn ( vaak oceanische bodem ) komt veel magma omhoog. Deze magma breekt door het oppervlak en duwt zich omhoog. Zo vormt zich op die plaats een rug. Doordat er steeds weer nieuwe magma aan de oppervlakte komt zal het oude materiaal steeds verder opzij geduwd worden door de zwaartekracht. Dit proces heet ridge-push. Door ridge push ontstaat er nieuwe oceanische korst, er kunnen niet-explosieve vulkanen gevormd worden en lichte aardbevingen.  Wanneer een oceanische plaat botst met een continentale plaat wordt de zwaardere oceanische plaats ver de diepte in getrokken, hij duikt eronder. Dit proces heet slab pull.
Schaal van Richter-Mercalli : De schaal van Richter meet aan de hand van de magnitude hoe zwaar een aardbeving is ; oftwel hoeveel energie is er vrijgekomen ?. De schaal van Mercalli loopt op de intensiteit en schade die door een aardbeving wordt aangericht.
Schild : Een uitgestrekt gebied op een continent met zeer oud continentaal gesteente . Een voorbeeld is het Afrikaanse Schild.
Schild,stratovulkaan, spleeteruptie ; een schildvulkaan : Een lage maar brede vulkaan met flauwe hellingen, bestaande uit lagen gesmolten lava. Stratovulkaan : Een vulkaan met steile hellingen, opgebouwd uit lagen lava en pyroklastisch materiaal. Bij een spleeteruptie komen er lagen lava vanuit de diepte omhoog en komen door grote scheuren aan de oppervlakte.
Subductie(zone) : De plaats waar een plaat onder een andere plaat duikt
Superpositie : Bij bovenliggende lagen is de bovenliggende laag jonger dan de onderliggende. Dus, hoe hoger de laag, hoe jonger.
Trog : Diepe kloof in de oceaanbodem bij een subductiezone.
Aanvullingen vanuit het leerboek :
1.1. – De aarde is ongeveer 4.5 miljard jaar oud. Het actualiteitsprincipe wordt gebruikt om processen te verklaren die zich in het verre verleden hebben plaatsgevonden.
– Het heden vormt de sleutel naar het verleden. Processen herhalen zich vaak, maar sommige processen zijn veranderd of bestaan niet meer. Andere processen zijn vroegtijdig verstoord door bijvoorbeeld een meteorietinslag.
– Onze aarde is ontstaan toen in een kleine nevel van heet gas en stof bepaalde deeltjes zich gingen concentreren. Hierdoor ontstaan massa's, die door botsing groter werden. De grootste massa werd de zon, de andere massa's vormen uiteindelijk de acht planeten. Dit proces is mogelijk door samentrekking en zwaartekracht.
– De schil van de aarde is uniek t.o.v. Andere planeten, omdat hij bestaat uit verschillende schillen met specifieke eigenschappen.
– De schillen van de aarde hebben verschillende chemische samenstelling. Het proces dat hierbij hoort heet differentiatie.
– Continentale korst is licht ( graniet ) maar erg dik ( 30-70 km ). Oceanische korst is dunner ( 1-7 km ) maar het gesteente is zwaar ( basalt ).
– De aarde krijgt haar warmte via uitwendige en inwendige bronnen. Voorbeelden van warmtebronnen voor de aarde zijn ( geweest ) : Meteorietinslagen in het verleden, radioactiviteit van bepaalde gesteenten, warmte van de zon.
1.2. – Mineralen en/of organische stoffen vormen de bestanddelen van een soort gesteente. Ieder mineraal heeft zijn eigen kristalvorm. De vorming hiervan kost veel tijd en kan alleen onder bepaalde omstandigheden. Organische stoffen zijn ontstaan uit levende organismen.
– Stollingsgesteente kan verdeeld worden in drie subgroepen.
Uitvloeiinggesteente : Ontstaat bij vulkanisme. Bij een vulkaanuitbarsting stroomt er lava over de vulkaanhellingen. Deze lava koelt af en stolt. Zo wordt basalt gevormt. Doordat dit proces zo snel ging zijn de kristallen niet zichtbaar.
Ganggesteente : Ontstaat door afkoeling van hete magma in vulkanische gangen onder het aardoppervlak. Een voorbeeld is andesiet. Bij dit gesteente is er een mix tussen kristallen die groeitijd hebben gehad en goed zichtbaar zijn, en nauwelijks zichtbare kristallen die weinig tijd gehad hebben om te groeien.
Dieptegesteente : Hete magma stolt heel langzaam. Hierdoor is er veel tijd om mooie kristallen en gemengde mineralen te zien. Voorbeeld : graniet.
– Sedimentgesteenten : ook hier zijn weet twee subtypen te onderscheiden.
  Bij klastische sedimenten worden de sedimenten tot dikke lagen samengeperst. Door de grote druk ontstaan harde gesteenten. Zand wordt zo zandsteen en klei wordt kleisteen of schalie.
Chemische en organische sedimenten worden gevormd wanneer materiaal zich opeenhoopt, of wanneer chemische processen invloed krijgen op sediment. Door het veranderen van omstandigheden kan bijvoorbeeld zout neerslaan, hierdoor ontstaat dan steenzout.
-        Bij metamorf gesteente zijn er geen verschillende groepen. Dit gesteente kan gevormd worden bij gebergtevorming, of wanneer magma ergens binnendringt. Centraal staat dat er hoge druk en temperatuur nodig is en dat het vaak diep in de aardkorst gebeurd. Uit kalksteen komt marmer, schalie wordt leisteen of schist ( voorbeelden).
– Door een steen te bestuderen kun je analyseren hoe de steen daar is gekomen en wat er nog met de steen zal gebeuren.
1.3.
-        Vroeger dacht men dat de aarde veel jonger was. Geologen begonnen in de 19e eeuw echter anders te kijken naar de ouderdom van de aarde. Door het bestuderen van processen en onderzoeken van gesteenten kwamen ze erachter dat de aarde een stuk ouder was. Men kon een geologische tijdschaal opstellen waarin elke tijdsperiode overeenkomt met een serie gesteenten/fossielen.
-        De Duitse meteoroloog Wegener kwam met aanwijzingen dat de oostkust van Zuid-Amerika en de westkust van Afrika ooit aan elkaar hadden vastgezeten. Hij vond overeenkomsten in flora, fauna en gesteenten in beide gebieden, en stelde dat beide continenten ooit aan elkaar hadden vastgezeten, als deel van een groter supercontinent, Pangea. Hij werd echter niet volledig geloofd door wetenschappers, omdat deze geloofden dat hij nooit goede wetenschappelijke ideëen zou kunnen hebben hierover. Bovendien, welke kracht was groot genoeg voor deze uiteendrijving ?
-        Rond 1965 werd ontdekt dat er een bergketen midden in de Atlantische Oceaan liep, van Noord naar Zuid. Hierdoor ging men relief op de oceaanbodem verder onderzoeken. Daarnaast gebruikte men paleomagnetisme als methode om gesteenten te onderzoeken. Men deed ontdekkingen, zo wordt de Atlantische Oceaan elk jaar wat breder, en ontstaat er nieuwe oceaanbodem. Het bleek mogelijk dat de continenten vroeger aan elkaar hadden vastgezeten, maar daar uit elkaar waren gaan bewegen. De juistheid van Wegener's theorie over de vroegere ligging van de continenten werd bewezen, en het proces van het bewegen van de platen werd platentektoniek genoemd.
1.4.
-        De platen bestaan uit de aardkorst en het harde gedeelte van de mantel; de lithosfeer. Convectiestromen zijn als volgt uit te leggen : Door hitte in het binnenste van de aarde stijgt heet gesteente op. Aan de top van de lithosfeer verspreidt het gesteente zich naar twee kanten en koelt af. Afgekoeld en al zakt het weer de diepte in.
-        In de begrippenlijst staan de verschillende soorten breuklijnen beschreven.
Bij een divergente breuklijn op de oceaanbodem vindt het proces ridge push plaats. Dit staat beschreven in de begrippenlijst.
Een divergente breuklijn kan ook ontstaan bij twee continentale platen. Vaak wordt er dan een brede,diepe vallei gevormd. In die vallei kunnen diepe meren gevormd worden en uiteindelijk ( diepe, smalle ) oceanen.  Een voorbeeld van een divergente breuklijn de breuklijn die door Ijsland loopt. Deze breuklijn is heel smal en is deel van een heel lange breuklijn die van noord naar zuid de Atlantische Oceaan doorkruist en dwars door Ijsland gaat.
-        Bij een convergente breuklijn botsen platen met elkaar en verdwijnt er lithosfeer . Een compensatie voor het feit dat er op de oceaanbodem steeds nieuwe lithosfeer gevormd wordt.
Er zijn verschillende mogelijkheden :
Oceanisch met continentaal. De oceanische plaat duikt ONDER de continentale ( zwaarder ). Processen/begrippen die een rol spelen : kustgebergte, slab pull, subductie, trog. Er kunnen explosieve vulkanen en bergketens worden gevormd, en de aardbevingen op deze breuklijn zijn vaak zeer zwaar. Een voorbeeld is de Andes.
Oceanisch met oceanisch. De oudste oceanische plaat duikt onder de jonge. Ook hier komt een ( diepzee ) trog en gebergten met vulkanen op de oceaanbodem. Deze gebergten vormen een eilandenboog ( Indonesië ). Er kunnen zich zware aardbevingen voordoen( voorbeeld : India, Pakistan ).
Continentaal met continentaal. Er is geen ''zwaardere'' plaat en bij de botsing worden de platen verfrommeld en kunnen enorme bergketens verrijzen, zoals de Himalaya en de Alpen. Door de grote wrijving kunnen ook hier zware aardbevingen voorkomen.
  Een transversale breuklijn kan op de oceaanbodem of op het continent voorkomen. Er is hier veel spanning en er kunnen zware aardbevingen voorkomen. Omdat de platen uit elkaar bewegen, kan er geen vulkanisme voorkomen. Voorbeelden : Turkije ( Istanbul ), San Francisco ( San-Andreas breuk ).
-        Gesteenten in de buurt van plaatgrenzen hebben meer te verduren dan gesteente buiten die zones. Dit gesteente kan veel ouder worden en schilden vormen. Oceanisch gesteente wordt nooit heel oud.
1.5
-        Vulkanisme is het proces waarbij magma vanuit het binnenste van de aarde door de mantel en korst omhoog dringt en als lava naar buiten komt en stolt tot vulkanisch gesteente.
-        Bij een centrale uitbarsting komt de lava via één kraterpijp/krater naar buiten. Soms zijn er ook enkele zijkraterpijpen.
-        De verschillende typen vulkaan zijn beschreven in de begrippenlijst : Caldera, spleeteruptie, hotspot, black smoker, schildvulkaan en stratovulkaan.
Schildvulkanen komen voor op mid-oceanische ruggen en bij hotspots. De uitbarstingen zijn effusief.
Stratovulkanen komen voor bij subductiezones. De uitbarstingen zijn explosief.
Wanneer een Caldera uitbarst, is de ramp vele malen groter dan bij een normale vulkaan.
Spleeterupties komen voor op mid-oceanische ruggen, bij mantelpluimen en hotspots.
De bekendste hotspots vind je op Hawaii.
Black Smokers vind je op mid-oceanische ruggen.
1.6
-        Bij het begrip aardbeving horen de begrippen hypocentrum en epicentrum. Om aardbevingen te meten worden de schalen van Richter en Mercalli gebruikt. De kracht van de aardbevingen hangt af van het type beweging bij de platen. Vaak geldt dat een aardbeving die ondiep is meer schade veroorzaakt dan een diepe aardbeving.
-        Een tsunami is een vloedgolf die ontstaat bij een zeebeving. Bij een breuklijn op de oceaanbodem vindt een aardbeving plaats. De zeebodem beweegt omhoog en door de trillingen komt er een vloedgolf in het oceaanwater. Op de oceaan bereikt deze golf hoge snelheden. Als deze de kust bereikt wordt hij afgeremd maar wel stukken hoger.
-        De ligging van gebergten kan verklaard worden aan de hand van de platentektoniek.
-        Een plooiingsgebergte bij botsing van twee continentale platen, onder hoge druk. Bergketens ontstaan door platentektoniek, en deze processen vonden vroeger plaats maar nu nog steeds.
Stencil Ijsland : De situatie hier is dat twee platen divergent uit elkaar worden geduwd; de Plaat van Noord-Amerika beweegt langzaam naar het westen, die van Europa naar het oosten. Ijsland is een land van grote eenzaamheid, en veel natuurlijke warmtebronnen. Ijs en vuur maken er de dienst uit, je vindt er fjorden, gletsjers, geisers. De natuur staat boven de mens en maakt de dienst uit. Ijsland is een land van ruige tegenstellingen.
Eigen aantekeningen :
-        doordat de plaat constant doorschuift ontstaan er nieuwe oceaanbodem; een eeuwigdurend tapijt ( convectiestromen ).
-        Gesteenten : grind wordt conglomeraat. Kalksteen wordt gevormd op de oceaanbodem door koralen en/of schelpen. Zandsteen wordt kwartsiet. Bruinkool wordt steenkool, steenkool wordt diamant, kalksteen wordt marmer.
-        Een slakkenkegel is een kleine vulkaan.
-        Spleeterupties zijn effusief, net zoals bij schildvulkanen.
-        Chemosynthese : unieke levensvormen in heel heet water.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten