woensdag 21 november 2012

Maatschappijleer samenvatting 8-13 + 82-124 (klas5)

Wat is maatschappijleer?

H1.1; In iedere samenlevingsvorm zijn regels. Die verschillen, net als de waardering (hoe er tegenaan wordt gekeken) vd. regels. De regels hangen af van;
·         De opvattingen van degenen met de meeste macht
·         De invloed vd. ondergeschikten
·         De machtsmiddelen van beide groepen

In NL worden regels democratisch vastgesteld. Iets is een maatschappelijke probleem als het;
1.       Het gevolgen heeft voor grote groepen in de samenleving -> sociale problemen (vaak grensoverschrijdend, bijv. economische crisis)
2.       Ontstaat door maatschappelijke ontwikkelingen; een samenleving is dynamisch, sommige ontwikkelingen hebben onbedoelde en onvoorziene gevolgen
3.       Te maken heeft met tegengestelde belangen; belangentegenstellingen ontstaan door verschillen in visie (politiek, geloof, sociaaleconomische positie). Het hoeft niet pers e tussen mensen te zijn, 1 persoon kan ook een dilemma hebben; een lastige keuze uit 2 of meer alternatieven
4.       Om een gemeenschappelijke oplossing vraagt; verschillende belangen moeten worden afgewogen. Omdat de oplossing altijd nieuwe wetten en regels met zich meebrengt worden het ook wel politieke problemen genoemd

H1.2;
-        Rechtsstaat; hoe persoonlijke vrijheid & rechtszekerheid van burgers is, mag de overheid zomaar ingrijpen?
-        Parlementaire democratie; manier waarop politici besluiten nemen en hoe burgers invloed kunnen uitoefenen
-        Pluriforme samenleving; hoe mensen met verschillende culturen samenleven
-        Verzorgingsstaat; hoe de overheid voor individuele burgers zorgt (en wij voor onszelf)

H1.3; Belangrijke begrippen;
·         Normen en waarden; een waarde is  een belangrijk uitgangspunt/principe en een norm is hoe je je gedraagt nav. die waarde -> sociale verplichting (hoe je je in bepaalde situaties hoort te gedragen). Idealen zijn concrete waarden die je heel graag wil verwezenlijken.
·         Belangen; voor-/nadeel dat iemand ergens bij heeft
·         Macht; vermogen om het gedrag van anderen dwingend te beïnvloeden. Formeel gezag = geïnstitutioneerde machtsuitoefening vastgelegd in regels & wetten. Er zijn verschillende machtsbronnen (geld, beroep, kennis)
·         Sociale cohesie; mate waarin mensen in sociaal verband (bijv. een land) onderlinge verbondenheid voelen. Het constant veranderen van normen, waarden en belangen = dynamiek vd. samenleving. Dit hangt af van;
o   Plaats
o   Tijd
o   Groep

Parlementaire democratie

H1.1; Politiek; wijze waarop een land bestuurd wordt.  Dilemma; efficiënt besluiten (kijken naar doelmatig resultaat) of maximale participatie vd. burgers (democratisch, alle belangen afwegen)?

H1.2; In dictaturen is dat dilemma niet (meestal is er schending van mensenrechten, geweld e.d.). Wetgevende, rechtsprekende en uitvoerende macht olv. kleine groep mensen. Andere kenmerken;
-        Beperkte individuele vrijheid
-        Geen politieke vrijheid (er worden schijnverkiezingen gehouden die de regering wint dmv. fraude, onderdrukking van tegenstanders)
-        Vaak overheidsgeweld (regeren met harde hand)
-        Geen onafhankelijke rechtspraak (uitkomst staat van tevoren vast)
-        Censuur op media, kunst e.d.

Dictaturen worden opgedeeld in;
·         Autocratische dictaturen; 1 leider (soms een gekozen president die alle macht naar zich heeft toegetrokken), soms geholpen door een junta (regering van militairen). Door ontbreken van ideologie is er een zekere godsdienstige en economische vrijheid
·         Totalitaire dictaturen; een groep grijpt de macht dmv. ideologische revolutie. Politieke invloed alleen door aanhangers, het hele politieke/sociale/economische leven is gereguleerd. Indoctrinatie; de bevolking groeit op met de ideologie. Theocratie; bijzondere totalitaire dictatuur, godsdienst = staatsideologie

H1.3; Democratie; het volk regeert. Tegenwoordig is er geen directe democratie meer (volksstemmingen, maar nog wel referendum; volksstemming over een wetsvoorstel), maar indirecte/representatieve democratie; het volk kiest vertegenwoordigers die beslissingen nemen & met een zeker regelmaat bij verkiezingen aan de bevolking verantwoording af moeten leggen over hun beleid. De macht is verdeeld over trias politica. Het is vaak een rechtsstaat (burgers hebben rechten &vrijheden). Andere kenmerken;
-        Wel individuele vrijheid
-        Er gelden politieke grondrechten (bij verkiezingen mogen burgers stemmen & zich verkiesbaar stellen)
-        Politie en leger hebben beperkte bevoegdheden
-        Onafhankelijke rechtsspraak
-        Persvrijheid

Onderheid in representatieve democratie;
·         Parlementair stelsel (meer voor participatie); parlement is het hoogste machtsorgaan, er is een kabinet van ministers en staatssecretarissen. Vaak een niet-gekozen staatshoofd wiens macht wordt beperkt door de grondwet (constitutionele monarchie).
·         Presidentieel stelsel (meer voor efficiëntie); volk kiest parlement en president. De president mag ministers benoemen en ontslaan, maar hij mist het ontbindingsrecht

In NL; waarden vrijheid & gelijkheid zijn belangrijk, er is een volwaardige democratie met parlementair stelsel.
H1.4; Oligarchie; heerschappij van weinigen. Bij democratie in de regentencultuur (politici en bestuurders regelen onderling de politieke zaken en schuiven elkaar de belangrijkste baantjes toe). Bij dictatuur; een dictator heeft een adviesorgaan nodig.

Volgens anderen gebeurt het tegenovergestelde; door welvaart wordt er verlangd naar meer democratie.

H2.1; In de eerste Nederlandse democratie was liberalisme, confessionalisme en socialisme. Ideologie = samenhangend geheel van ideeën over mens en gewenste inrichting vd. samenleving. 3 aspecten waaruit de standpunten voortkomen;
1.       Normen en waarden; gelden voor iedereen, grenzen vd. individuele vrijheid
2.       Gewenste sociaal-economische verhoudingen
3.       Gewenste machtsverdeling

H2.2; Politieke indelingen;
·         Progressief; vooruitstrevend, veranderingsgezind. Gericht op de toekomst
·         Conservatief; behoudend, gericht op verleden en heden
·         Reactionair; wil terug naar het oude, “achteruitstrevend”

Mbt. sociaaleconomische verhoudingen;
-        Links; gelijkwaardigheid, de overheid moet actief de zwakkeren helpen (VVD, PVV)
-        Rechts; individueel, de overheid stelt zich passief op (alleen optreden bij noodzaak) (PvdA, SP, GroenLinks)
-        Midden; benadrukken van gezamenlijke verantwoordelijkheid vd. burgers & overheid (CDA)

NB; leer schema op blz. 92

H2.3;

·         Liberalisme; persoonlijke en economische vrijheid, wat goed is voor het individu is goed voor de maatschappij.
o   Liberalen nu; vrijemarkteconomie is het best voor het land. De overheid moet zich beperken tot kernzaken (defensie, onderwijs en bescherming  vd. rechtsstaat & grondrechten)
·         Socialisme; solidair zijn, de sterkste schouders dragen de zwaarste lasten. Hoe ze gelijkheid het beste konden bereiken was verdeeld;
o   Communisten wilden dat arbeiders door een revolutie aan de macht kwamen.
o   Sociaaldemocraten wilden maatschappelijke verbeteringen bereiken langs parlementaire weg.
§  Sociaaldemocraten nu; kennis, inkomen en macht moeten eerlijker verdeeld worden. Verzorgingsstaat moet behouden en uitgebouwd worden.
·         Confessionalisme; politieke opvattingen gebaseerd op geloof. Uitgaan van organische staatsopvatting; de samenleving is vergelijkbaar met een menselijk lichaam waarin alle onderdelen van elkaar afhankelijk zijn. Voor het gezin
o   Christendemocraten nu; gespreide verantwoordelijkheid (mensen zijn verantwoordelijk voor elkaar), overheid heeft een aanvullende rol en zoveel mogelijk overlaten aan het maatschappelijke middenveld (welzijninstellingen). Rentmeesterschap; mensen hebben de taak om goed voor de door God gegeven aarde te zorgen.
·         Populisme; meer een stijl dan ideologie, komt op voor de eenvoudige burger die dat zelf niet kan (en wiens belangen daardoor ondergeschikt blijven aan grote groepen). Heeft de neiging politieke kwesties te versimpelen en daadkrachtige oplossingen aan te dragen. Omdat het geen ideologie heeft, is het moeilijk te plaatsen. Daarnaast is populisme nationalistisch.

H3.1; One-issuepartijen; richten zich op 1 aspect vd. samenleving.
Protestpartijen ontstaan uit onvrede met de bestaande politiek.

Functies politieke partijen;
1.       Integratie van ideeën; de opvattingen van veel mensen worden gebundeld in 1 politiek programma.
2.       Informatie; via politieke partijen komen kiezers standpunten te weten zodat ze een eigen mening kunnen vormen
3.       Participatie; door 1 & 2 hopen politieke partijen burgers te laten deelnemen in de politiek
4.       Selectie van kandidaten; politieke partijen stellen lijsten van kandidaten op zodat het voor de kiezer makkelijker kiezen is.

Eerst stemde men wat hun ouders stemden, maar sinds 2e helft vorige eeuw veranderde de maatschappij sterk. Mensen gingen geloof minder strikt nemen en er was meer welvaart, minder zwaar werk en meer vrije tijd, goed onderwijs. Dit had flinke gevolgen vor het politieke landschap;
-        Daling vh. aantal christenen leidde tot een flinke inkrimping vd. achterban vh. CDA
-        Veel arbeiders, verpleegkundigen e.d. kregen het beter, dus PvdA verloor veel kiezers. Daarom komt de partij nu op voor nieuwe groepen (o.a. jongeren)
-        VVD profiteerde vd. omslag door individualisering vd. samenleving kregen ze meer aanhang

Zwevende kiezers; laten de keuze voor een partij afhangen vh. moment en vooral ook vd. persoonlijkheid vd. partijleiders.

Leer blz. 100 + 101                                             
           
Alle burgers boven de achttien jaar hebben een actief kiesrecht (het recht om te kiezen) en een passief kiesrecht (het recht om gekozen te worden). We kiezen vertegenwoordigers op verschillende niveaus: het Rijk (Tweede kamer), de provincie (provinciale Staten), de gemeente (gemeenteraad) en de waterschappen (waterhuishouding in NL). Daarnaast zijn er ook nog verkiezingen voor het Europees Parlement

Passieve kiesrecht komt van pas als je op de kandidatenlijst wordt geplaatst, of zelf een partij opricht. Er zijn een aantal voorwaarden voor het zelf oprichten:
●op tijd registreren bij de Kiesraad
●in elke kieskring een kandidatenlijst en dertig steunbetuigingen inleveren
●een borgsom van 11.250 euro betalen

Nederlandse kiesstelsel is gebaseerd op evenredige vertegenwoordiging; alle uitgebrachte stemmen worden verdeeld over het beschikbare aantal zetels. Bij de berekening wordt uitgegaan van de kiesdeler, de hoeveelheid stemmen die je nodig hebt om één zetel te krijgen. Als 10 miljoen Nederlanders gaan stemmen om 150 2ekamerleden te kiezen, is de kiesdeler dus 66.67.
Voordeel van evenredige vertegenwoordiging: Iedere stem telt even zwaar. Daardoor worden ook kleinere partijen gekozen en zijn er altijd veel meningen te horen.
Nadelen van evenredige vertegenwoordiging: al die partijen hebben spreektijd, waardoor debatten soms lang duren en onoverzichtelijk zijn. Ook is het lastig om een bestuursorgaan zoals een nieuw kabinet te vormen met veel partijen. 

Daardoor hebben sommige landen een kiesdrempel; een partij moet een minimumpercentage stemmen halen om mee te kunnen doen.
Landen als VS en UK hebben een districten- of meerderheidsstelsel. Land wordt hierbij verdeeld in districten, per district is er één afgevaardigde in het parlement. Dat is de kandidaat die in het district de meerderheid van de stemmen haalt.
Voordeel:  de kiezers kennen de kandidaten beter.
Nadeel: een afgevaardigde denkt te veel aan de belangen van zijn district, te weinig aan het algemeen belang.

Voor de verkiezingen wordt er een campagneteam o.l.v. de lijsttrekker aangesteld, geholpen door een zogenoemde spindoctor; communicatiedeskundige die de partij en lijsttrekker adviseert.
Dagelijks verschijnen er opiniepeilingen. Veel mensen stemmen eerder op een partij die in de peiling op winst staat, omdat ze graag bij een winnende partij horen. Door de grote rol van oude en nieuwe media tijdens de verkiezingen wordt wel gesproken van een tv- en internetdemocratie. Sites die kiezers een stemadvies geven en ze daardoor beïnvloeden.

Als we gaan stemmen, spelen bij onze keuze voor een partij de volgende punten een rol:
De standpunten van de partij. Deze staan in het verkiezingsprogramma of op de site van de partij.
Je eigen belangen, bijvoorbeeld als student of ondernemer.
De kans dat een partij een cruciale rol kan spelen bij de vorming van een kabinet. Als je op deze manier stemt, stem je strategisch.
De aantrekkingskracht van de lijsttrekker. Deze is het gezicht van de partij in interviews en tv-debatten. Ruim 50% laat dit meewegen in hun stemkeuze.
Als je stemt kies je voor een partij, maar stem je op een persoon. De meeste mensen stemmen op een lijsttrekker. Kandidaten die laag op de lijst staan, kunnen met veel voorkeursstemmen (stemmen omdat je iemand kent, ze een vrouw is bijv) toch in de Tweede Kamer komen.
Het feit dat je op een persoon stemt, betekent ook dat een volksvertegenwoordiger bij een conflict met zijn/haar partij nooit uit de Tweede Kamer gezet kan worden.

De dag na de tweede Kamerverkiezingen begint de formatie van een nieuw kabinet, dat uit ministers en staatssecretarissen bestaat. De kabinet moet kunnen rekenen op steun van de meerderheid in de Tweede Kamer. Als de meerderheid anders denkt dan het kabinet, halen veel wetsvoorstellen het niet en wordt het land onbestuurbaar. 
In landen met een districtenstelsel is er vaak één partij die de meerderheid in het parlement heeft. In ons land is dat nog nooit gebeurd, een meerderheid is dus alleen mogelijk als meerdere partijen een coalitie vormen; een combinatie van verschillende partijen die samenwerken op bestuurlijk niveau.
De afspraken over de hoofdlijnen van het te voeren beleid komen in het regeerakkoord te staan. Een informateur onderzoekt welke partijen amen een kabinet willen vormen. Daarna vormt een formateur het kabinet van ministers en staatssecretarissen. Aan het eind benoemt de koningin hen in publiek en volgt de bekende foto.
Het regeerakkoord wordt elk jaar bijgesteld en aangevuld in de troonrede. De koningin leest de troonrede voor aan het begin van het parlementaire jaar in de Ridderzaal, tijdens de zitting van de Staten-Generaal (de eerste en tweede kamer). Dit gebeurd op Prinsjesdag, de derde dinsdag in september. 
Op dezelfde dag biedt de Minister van Financiën de miljoenennota aan de Tweede Kamer aan. Hierin zijn de plannen concreet gemaakt en wordt aangegeven hoeveel geld ervoor beschikbaar is (rijksbegroting). Na bekendmaking van de plannen debatteert de Tweede Kamer over de plannen tijdens de Algemene Beschouwingen. Uiteindelijk stemt de Kamer over alle voorstellen. 
Als een aantal aannames anders uitpakken (zoals economische groei, ontwikkeling van werkgelegenheid), worden ze bijgesteld. De eerste bijstelling vindt plaats in de voorjaarsnota. Dit vindt plaats op de derde woensdag in mei en wordt ook wel gehaktdag genoemd.

Kabinet reageert in principe vier jaar, tot er nieuwe verkiezingen komen en er een nieuw kabinet wordt gevormd. Regeren met coalities blijkt in de praktijk niet zo eenvoudig.
Het kan om verschillende manieren vallen:
●Ministers worden het niet eens over een of meer kwesties en de regeringspartijen besluiten samen dat het niet zo verder kan gaan.
●Meerderheid in de Tweede Kamer verwerpt het beleid van het kabinet en de ministers zijn niet bereid hun beleid te wijzingen.
Als de Tweede Kamer het beleid van één minister afkeurt, kan alleen die minister aftreden en het kabinet doorregeren. De minister wordt dan vervangen.
Biedt het hele kabinet zijn ontslag aan, dan komen er vervroegde verkiezingen en blijven de oude ministers in functie totdat er een nieuw kabinet is gevormd. Je noemt dit een demissionair kabinet, het heeft geen eigen ‘missie’ en handelt alleen de lopende zaken af. 
Soms besluit de Tweede Kamer de informateur een nieuw kabinet te laten vormen zonder nieuwe verkiezingen. Maar meestal valt het kabinet om een kwestie die heel de samenleving betrekt, waardoor er toch nieuwe verkiezingen moeten komen.

Het kabinet bestaat uit ministers en staatssecretarissen. De regering bestaat uit de koningin en de ministers.
De regering is verantwoordelijk voor het dagelijks bestuur van ons land. De koningin bemoeit zich niet actief met het beleid,  maar wordt wekelijks door de minister-president op de hoogte gehouden. Iedere minister heeft een bepaald beleidsterrein. Beleidsvoornemens worden besproken in de ministerraad, de gezamenlijke vergadering van de ministers. De voorzitter van de ministerraad is de minister-president, de premier. Voor onderdelen van het takenpakket van een minister kan een staatssecretaris worden aangesteld.
Ministers en staatssecretarissen zijn verantwoording schuldig aan de volksvertegenwoordiging en kunnen in de Tweede of Eerste kamer op het matje worden geroepen. Een minister heeft een eigen ministerie of departement, waar veel ambtenaren voor hen werken. Die bereiden wetsvoorstellen voor en geven adviezen. Soms hebben ministers geen eigen ministerie, dit zijn ministers zonder portefeuille.
 
Naast ceremoniële taken heeft de koningin ook politieke taken, zoals:
●ondertekenen van alle wetten
●voorlezen van de troonrede op Prinsjesdag
●benoemen van ministers
●overleg met de minister-president over het kabinetsbeleid
De troonrede kijkt terug op het afgelopen regeringsjaar en schetst de hoofdlijnen van het beleid voor het komende jaar. Elke minister levert de tekst van het beleid waar hij/zij verantwoordelijk voor is. De troonrede valt dus eigenlijk onder de ministeriële taken
De koningin is onschendbaar, de ministers zijn verantwoordelijk. Dit geldt eigenlijk niet alleen voor de koningin, maar voor het hele Koninklijke Huis (broers, zussen, echtgenoot, kinderen etc). Als hun uitspraken in strijd zijn met het kabinetsbeleid, worden de ministers ter verantwoording geroepen.
Het parlement bestaat uit de Eerste en de Tweede Kamer. Ze heten de Staten-Generaal. De Tweede Kamer is belangrijker, omdat de leden ervan rechtstreeks gekozen worden en meer bevoegdheden hebben dan de leden van de Eerste Kamer.

De twee taken van de Tweede Kamerleden:
●samen met de regering wetten maken en die goedkeuren (‘medewetgeving’ genaamd)
●de regering controleren.
De rechten van de Tweede Kamerleden:
Stemrecht: kan wetsvoorstellen aannemen of verwerpen
Recht van amendement: kan wetsvoorstellen wijzigingen en daarna pas aannemen
Recht van initiatief: zelf wetsvoorstellen indienen (vergt veel juridische kennis)
Budgetrecht:  de begroting goed te keuren of te verwerpen of er wijzigingen in aan te brengen
Recht van motie: een minister/staatssecretaris oproepen bepaalde maatregelen te nemen of met een wetsvoorstel te komen. Vaak ingediend aan het einde van een debat en het kabinet is niet verplicht een aangenomen motie uit te voeren. Lichtste motie is de motie van treurnis, ergste is de motie van wantrouwen; minister moet aftreden.
Vragenrecht: recht om vragen te stellen aan de regering.
Recht van interpellatie: spoeddebat aanvragen met een minister/staatssecretaris over een onderwerp waarover zij zich ernstige zorgen maken. Moet door ministens 30 Kamerleden gesteund worden. Voor oppositiepartijen is het een manier om aandacht te vragen en publiciteit te stellen.
Recht van enquête: zelf een onderzoek in te stellen naar de rol van regering en overheid in een bepaalde kwestie. Alleen ingezet bij maatschappelijk belang.
De Eerste Kamer, of de Senaat, telt 75 leden. Het is een deeltijdfunctie (de Tweede Kamer is een voltijdfunctie), de Eerste Kamer vergadert slechts één keer per week. Zij worden niet rechtstreeks door het volk gekozen, maar indirect, door de leden van de Provinciale Staten.
De Senaat heeft minder rechten, geen recht van initiatief en amendement en mag wetsvoorstellen dus alleen aannemen of verwerpen. Hun functie is dus eigenlijk de laatste controle.

Een wetsvoorstel gaat altijd eerst voor advies naar de Raad van State, het belangrijkste adviesorgaan van de regering. Daarna gaat het wetsvoorstel naar de Tweede Kamer, die kan hem wijzigen en vervolgens aannemen. Daarna gaat het naar de Eerste Kamer, die hem aanvaardt of verwerpt. Als beide Kamers het wetsvoorstel goedkeuren, wordt het ondertekent door de Koningin en de verantwoordelijke minister, gepubliceerd in het Staatsblad en krijgt het de status van wet.
Soms neemt de regering besluiten zonder dat de Tweede en Eerste zich erover uitspreken. Dit is het geval bij Koninklijke Besluiten, bijvoorbeeld de benoeming van een burgemeester, en bij een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB). Dit is een besluit van de regering over specifieke regels binnen een al bestaande wet.

Dualisme betekent dat er een duidelijke taakverdeling is tussen regering en parlement die voortvloeit uit het principe van de trias politica, ook wel machtenscheiding genoemd.
Ministers hebben in Nederland zowel wetgevende als uitvoerende macht. De wetgevende macht delen ze met het parlement. De taakverdeling tussen wetgevende en uitvoerende macht is voor alle bestuurslagen dezelfde; de wetgevende macht stelt wetten en regels vast, de uitvoerende macht voert ze uit (Ministers en burgemeesters).
Wij hebben een consensuspolitiek. Sinds 1982 wordt de term poldermodel meestal gebruikt. Er waren in 1982 sterke tegenstellingen tussen werkgevers en vakbonden zorgden voor compromissen. Iedereen leverde wat in en kreeg er wat voor terug. Dat is ‘polderen’.

Systeemmodel heeft 4 fases:
Invoer/input: de samenleving brengt allerlei eisen en wensen naar voren. Dit wordt gedaan door de actoren; de burgers, pressiegroepen, massamedia en politici.  Samen met de massamedia en pressiegroepen worden de politieke partijen ook wel de poortwachters van de democratie genoemd.
omzetting/conversie: ze moeten de vertaalslag maken naar beleid. In deze fase van de beleidsbepaling bespreekt de minister zijn plannen in het parlement. Er wordt ook gekeken naar de eventuele gevolgen van maatregelen.
uitvoer: het besluit moet worden uitgevoerd. De ambtenaren over de kwestie gaan de maatregelen regelen. Tijdens deze beleidsuitvoering blijft de minister eindverantwoordelijk.
terugkoppeling: ze roepen reacties of nieuwe acties op uit de samenleving en uit deze feedback kunnen politici afleiden of het beleid het gewenste effect heeft. Zo niet, nieuwe debatten en moties. Ze zorgen dat de wet wordt bijgesteld.

Politieke en maatschappelijke actoren: Alle individuele burgers, groepen, bestuursorganen en instanties die betrokken zijn bij het politieke besluitvormingsproces.
In het politieke debat worden niet alleen de belangen afgewogen, maar ook oplossingen bedacht die aan de belangen van zoveel mogelijk mensen recht doen. Als politici zich aan dit debat onttrekken, zondigen zij tegen de regels van de democratische besluitvorming en treden ze op als autocratische bestuurders.
Ambtenaren die bestuurders bijstaan, houden zich bezig met de beleidsvoorbereiding, beleidsbepaling en beleidsuitvoering (3). Onder beleid verstaan we de bewuste inzet van middelen om een beoogd doel te realiseren. Deze beleidsambtenaren hebben veel invloed, omdat ze vaak lang op een departement werken en over meer vakkennis en ervaring beschikken dan een minister. Ze worden vaak ook wel de vierde macht genoemd.
De regering kan ook een beroep doen op de adviesorganen:
Raad van State: voorgezeten door de koningin. Vaak vervult de vicevoorzitter de rol van voorzitter. De leden zijn juristen en oud-politici die worden benoemd door de regering. De Raad van State beoordeelt alle wetsvoorstellen, voorstellen tot AMvB en voorstellen tot goedkeuring van verdragen. Het heeft als hoogste rechtscollege een belangrijke functie in het bestuursrecht.
Sociaal Economische Raad (SER): Telt 33 leden, 11 uitkomstig uit werknemersorganisaties en 11 uit werkgeversorganisaties. Ze zijn onafhankelijke deskundigen die door de regering worden benoemd, de zogenaamde Kroonleden.  Ze adviseren de regering over de hoofdlijnen van het sociaaleconomische beleid.
Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR): minimaal 5 en maximaal 11 leden, allen wetenschappers uit verschillende takken van de wetenschap die door de regering worden benoemd. Hun taak is om toekomstige ontwikkelingen te beschrijven die belangrijk zijn om in de gaten te houden (voor beleid op lange termijn).
Centraal Plan Bureau (CPB): onderzoeksinstituut dat analyses maakt van het economische beleid van de regering, zodat dit mogelijk bijgestuurd kan worden. Het is onderdeel van het Ministerie van Economische Zaken, maar functioneert ook als onafhankelijk adviesorgaan.
Burgerinitiatief: een wetsvoorstel van een individuele burger, dat onder bepaalde voorwaarden in de Tweede Kamer moet worden besproken.
Pressiegroepen zijn groepen die druk uitoefenen op politici om ze voor hun standpunten te winnen, dit doen ze door lobbyen: via persoonlijk contact proberen steun te krijgen voor je standpunten en belangen. Een andere manier is actievoeren, zoals demonstreren of een boycot organiseren.
Er zijn twee groepen pressiegroepen:
Belangenorganisaties: komen op voor de belangen van een bepaalde groep uit de samenleving. Denk aan de vakbonden en werkgeversorganisaties. Deze noemen we samen sociale partners. Of de ANWB en LAKS.
Actieorganisaties: zetten zich in voor één bepaald thema of onderwerp. Amnesty International doet dat voor mensenrechten, Greenpeace voor het milieu. Als mensen in actie komen voor een kortlopende en minder omvattende kwestie, dan spreek je van een actiegroep.
De media vervullen in onze samenleving vijf politieke functies:
informatieve functie: berichten over maatschappelijke kwesties en volgen de politieke discussies.
agendafunctie: signaleren en analyseren problemen in de samenleving die in daardoor in de politieke agenda komen.
comentaarfunctie: geven commentaar op politieke kwesties via analyses en commentaren.
spreekbuisfunctie: geven burgers, actiegroepen ruimte om hun zegje te doen.
controlerende functie: ze kijken of ministers doen wat ze beloven en of ze daarbij niet de wetten van de democratie en rechtsstaat overtreden. Ze worden daarbij geholpen door de Wet openbaarheid van bestuur (WOB). Deze wet verplicht de overheid om alle informatie openbaar te maken.
Media ontvangt geld uit de algemene middelen; de overheid stimuleert op die manier de pluriformiteit van de media; dit betekent dat er voldoende keuze blijft tussen verschillende kranten tv-zenders etc, zodat iedere politieke mening belicht wordt.

Omgevingsfactoren spelen een rol in politieke besluitvorming, dit zijn factoren die niet direct onderdeel vormen van het probleem, maar wel de besluitvorming beïnvloeden.
De belangrijkste omgevingsfactoren zijn:
Demografische factoren zoals de samenstelling van de bevolkingsopbouw, vergrijzing.
Ecologische factoren, de wisselwerking tussen mens en milieu. Groei van de luchtvaart bijv.
Culturele factoren, normen en gewoonten.
Economische factoren, zoals de mate van economische groei en werkgelegenheid.
Technologische factoren, zoals de ontwikkelingen op het gebied van communicatie of medische technologie. Internet en mobiele telefonie maken een nieuwe bezinning op het begrip privacy nodig.
Sociale factoren, zoals de verdeling in maatschappelijke klassen en de verschillen daartussen.
Inernationale factoren, zoals de uitbreiding van EU-wetten waar Nederland zich aan moet houden. Ook de groei van de arbeidsmarkt beïnvloedt de Nederlandse politiek.
Nederland heeft 3 bestuurslagen: Het Rijk, de Provincie en de gemeente. Niet alles wordt in Den Haag beslist, waar de rijksoverheid zich bevindt. Den Haag kan ook bevoegdheden delegeren. Dit wordt het subsidiariteitsbeginsel genoemd. 

Redenen waarom dit goed is:
●Een provincie/gemeente heeft haar eigen specifieke problemen die lastig te vergelijken zijn met anderen en het best lokaal aangepakt kunnen worden.
●Op die manier hebben de inwoners van de verschillende provincies meer mogelijkheden om hun democratische rechten in praktijk te brengen. Het lost het democratische dilemma op; politieke besluitvorming of het debat erover het meest effectief is.

PROVINCIE
Elke vier jaar zijn er verkiezingen voor de Provinciale Staten. De gedeputeerden worden voorgedragen door de partijen in de Provinciale Staten die samen een coalitie hebben gevormd. Voorzitter van beide is de commissaris van de koningin. Hij wordt niet gekozen maar benoemd. Officieel door de koningin, in praktijk door de minister van Binnenlandse Zaken.
GEMEENTE
Veel gemeentes hebben in het kader van de decentralisatie veel nieuwe taken gekregen. Ze regelen de uitkeringen en zorgen voor ouderen en gehandicapten.
De gemeenteraad neemt de belangrijkste besluiten in de gemeente. Raadsleden worden elke vier jaar rechtstreeks gekozen. Het aantal leden is afhankelijk van het aantal inwoners. Er mogen ook mensen aan meedoen met een niet Nederlandse nationaliteit, als ze langer dan 5 jaar in NL wonen. Het dagelijkse bestuur is in handen van het college van burgemeester en wethouders, B en W. Het heeft vooral een uitvoerende taak.
De samenvoeging van gemeenten heeft als doel de kosten te verlagen en de bestuurskracht te verhogen. Keerzijde van gemeentelijke herindeling is de groeiende kloof tussen burgers en bestuur. 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten