zondag 18 november 2012

Economie samenvatting H4 en H5 (voor vragen bij Isis)

Economie samenvatting hoofdstuk 4 constante/vaste kosten; kosten die niet veranderen als de productie (q) verandert.
De kosten van de vaste activa, de afschrijvingskosten, liggen voor langere tijd vast; ze staan los van de productieomvang.
TCK; totale constante kosten; alle constante kosten samen.
variabele kosten; kosten die wel veranderen als de productieomvang verandert (materiaalkosten en loonkosten bv).
TVK; totale variabele kosten; alle variabele kosten samen.
•Stel je voor dat de productie toeneemt; de constante kosten uitgestrekt over groter aantal. Het totaalbedrag van de constante kosten veranderd niet, maar de constante kosten per spijkerbroek of de gemiddelde constante kosten (GCK) wel;
GCK = TCK / q
•Stel je voor dat de productie toeneemt; de totale variabele kosten stijgen, maar de variabele kosten per spijkerbroek of de gemiddelde variabele kosten (GVK) blijven gelijk;
GVK = TVK / q
TK = TVK + TCK (totale variabele kosten + totale constante kosten); alle kosten in totaal
GTK = GVK + GCK (gemiddelde vk + gemiddelde ck); alle kosten per product; dit is de kostprijs.
Grafiek GVK tegenover q; je ziet dat in van de x-lijn (de q) de GVK omlaag gaat. De gemiddelde variabele kosten zijn hier minder dan bij een grotere productie. Hoe groter de productie is hoe meer arbeiders er werken. Het kan dus zo zijn dat hoe meer arbeiders er zijn, hoe minder efficiënt de arbeidsdeling verloopt; dit kan komen doordat mensen elkaar in de weg staan bijv.
Progressief variabel; variabele kosten die meer dan evenredig stijgen met de productie. Dit kan komen doordat de productie per werknemer lager dan gemiddeld is.
Break-evenafzet; de afzet waarbij de totale omzet gelijk is aan de totale kosten (TO=TK).
Break-evenomzet
; de omzet waarbij TO=TK.
Het break-evenpunt is het snijpunt van de lijnen TO en TK. LET OP: het is dus één punt, maar de omzet is op de y-as en de afzet op de x-as.
Break-evenafzet is voor een fabrikant belangrijk voor het beslissen om een nieuw goed op de markt te brengen. Dit is omdat hij dan kan zien of de q haalbaar is met zijn productiecapaciteit. Als TO en TK elkaar hebben gekruist, is er namelijk altijd winst. Na het tweede break-evenpunt is er verlies.
 Het break-evenpunt is dus het punt waarbij er geen winst of verlies wordt gemaakt.
Marginale kosten (MK); de extra kosten bij uitbreiding van de productieomvang met één eenheid.
MK = ∆TK / ∆q                   ∆ voor verandering

Marginale opbrengst (MO); de extra opbrengst bij uitbr van de productieomvang met één eenheid.
MO = ∆TO/∆q                   ∆ voor verandering
Marginale winst (MW); de extra winst bij uitbreiding van de productieomvang met één eenheid.
MW = ∆TW/∆q                ∆ voor verandering
MO = MK is maximale totale winst. Als iemand je vraagt om de marginale analyse toe te passen, moet je dus MO aan MK stellen.
MO > MK, dan zal TW toenemen
MO < MK, dan zal TW afnemen
MO = MK, dan zal TW gelijk blijven
De afgeleiden van TO en TK zijn de MO en de MK. De differentieerregel is als volgt:
n∙axn-1      
à n x ax^ n-1
voorbeeld;
TO = 16q                             dan is MO = 16

TK = 0.5q^2 + 4q              dan is MK = q + 4
Bekijk allemaal de tabel op bladzijde 64; hier staan alle formules en dus duidelijkheid!
Economie samenvatting hoofdstuk 5Homogene goederen: zijn goederen die volgens de consument hetzelfde zijn. Er zijn geen kopersvoorkeuren, behalve dan voor de prijs. Daarom hebben homogene goederen op eenzelfde markt (vrijwel) dezelfde prijs.
De collectieve vraag naar merkloze zwarte T-shirts geeft de marktvraag van deze T-shirts weer van alle consumenten samen. Het collectieve aanbod geeft het marktaanbod van deze T-shirts weer van alle aanbieders samen. Op de markt komen vraag en aanbod samen, en die zorgen voor de prijs van de merkloze zwarte T-shirts.
marktsituatie algebraïsch weergeven:
QV = -2p + 50
QA= P - 10

Zolang MO > MK zal de winst stijgen bij een vergroting van de afzet. Als MO < MK zal er verlies draaien, de marginale kosten bepalen dus hoeveel het aanbod is van één (kleding)zaak.
Als de gevraagde hoeveelheid groter is dan de aangeboden hoeveelheid, zal de prijs stijgen. Dit zal stijgen tot het punt waar de QV even groot is als QA. Er is dan een evenwicht op de markt van T-shirts. De prijs die dan tot stand is gekomen heet de evenwichtsprijs of marktprijs. De hoeveelheid die tot stand is gekomen heet de evenwichtshoeveelheid. Dit proces heet marktmechanisme of prijsmechanisme.
Deze marktvorm (dmv tot stand komen door collectieve aanbod en vraag op die manier bepalen) heet volledige mededinging of volkomen concurrentie. Een marktvorm geeft aan of er veel of weinig concurrentie op een markt is.
De marktvorm van volledige mededinging heeft een aantal kenmerken (5):
• Het aantal aanbieders is zo groot dat elke aanbieder een heel klein deel van de totale afzet voor zijn rekening neemt. De individuele aanbieder heeft geen invloed op de prijs, omdat hij maar een heel klein marktaandeel heeft. De individuele aanbieder heeft geen macht op deze markt.
•Kopers zijn ook met velen en hebben geen invloed op de prijs. De prijs wordt via vraag en aanbod gedicteerd door de markt. Kopers zijn overgeleverd aan de markt.
• Producten zijn in de ogen van de kopers identiek. Homogene goederen. Kopers letten dus alleen op de prijs.
• Vrije toetreding en vrije uittreding. Vrije toetreding wil zeggen dat elke kledingzaak die het wenst merkloze zwarte T-shirts kan aanbieden. Vrije uittreding wil zeggen dat een kledingzaak het aan bod ervan ook kan eindigen.
• De markt is doorzichtig of transparant. De marktpartijen zijn volledig geïnformeerd over de aard van het product en de prijs waartegen het wordt verhandeld.
De kenmerken komen in praktijk nooit allemaal tegelijkertijd voor. Het is een theoretische marktvorm. Dat alle merkloze zwarte T-shirts homogeen zijn, is niet realistisch; er zijn namelijk verschillende stoffen en ontwerpen.
Hoe opereren afzonderlijke kledingzaken op de markt van merkloze zwarte T-shirts?
Kledingzaak black wilt zoveel mogelijk winst. Het heeft zo’n klein marktaandeel dat hij de prijs niet zelfstandig kan vaststellen, maar zich moet aanpassen aan de marktprijs. Wél kan hij beslissen hoeveel hij zal aanbieden tegen die marktprijs. Een individuele zaak heeft een invloed op de prijs maar wel op het aanbod dat het zelf aanbied.
                                                                                                              - maak opdracht 5.5
-De gemiddelde opbrengst (GO) of opbrengst per stuk is altijd gelijk aan de verkoopprijs.
-Bij volledige mededinging is de marginale opbrengst gelijk aan de prijs (MO = P). Omdat de marktprijs bij elke afzet gelijk is, zal bij een toename van de afzet met één product de marginale opbrengst gelijk zijn aan de prijs van de extra verkochte eenheid.
- P = 20 is de prijsafzet functie (stel dat T-shirt 20 euro is). De functie geeft aan hoeveel een aanbieder bij elke prijs kan verkopen. De prijsafzetlijn is een horizontale lijn; de aanbieder kan bij elke prijs onbeperkt aanbieden; het gaat dus om de productiecapaciteit.
Toetredende aanbieders
Kledingzaak Black maakt winst op zwarte merkloze T-shirts. De kledingzaken die dat nog niet doen, zien winstkansen en gaan het ook aanbieden. Het aantal aanbieders neemt toe. Hierdoor verschuift de collectieve aanbodlijn evenwijdig naar rechts, dat wilt zeggen dat bij elke prijs het aanbod groter wordt. Er is een aanbodoverschot en de aanbieders zullen de prijs verlagen. De vraagt neemt toe en het aanbod af. Dit proces gaat door tot er weer evenwicht is tussen vraag en aanbod. Bij dit nieuwe evenwicht hoort dan een lagere evenwichtsprijs.
Hoe lang blijven kledingzaken toetreden.
De toetreding van kledingzaken op de markt van de merkloze zwarte T-shirts gaat door zolang potentiële toetreders kans zien om winst te maken. Groter aanbod als gevolg van toetreding leidt tot een druk op de prijs. Het winstmarge daalt. Het proces van toetreding en prijsdaling stopt als de winstmarge nul is en de winst is verdwenen. Dit noemen we bedrijfstakevenwicht. Hier maken de bestaande aanbieders geen winst en er is dus geen reden meer om tot de markt toe te treden (P = GTK). Ondernemers zullen echter niet uit de markt treden, omdat ze een vergoeding ontvangen. Deze vergoeding is in de kosten aangenomen als ondernemersloon.
Bij een afname of toename van het aantal aanbieders kan de aanbodlijn verschuiven. Het kan ook verschuiven door invoerheffing. Als de kosten voor het overschepen van kleding 5,- meer gaat kosten, daalt de winstmarge met 5,- zolang we de verkoopprijs niet veranderen.
Om de daling te vorkomen, zou de marktprijs met het bedrag moeten stijgen. In een grafiek heeft dat als gevolg dat de collectieve aanbodlijn van T-shirts omhoog verschuift met het bedrag van de invoerheffing.
Door de invoerheffing van €5 verandert de aanbodsfunctie.
De nieuwe aanbodsfunctie kan op twee manieren worden afgeleid.
•Door de invoerheffing nemen de kosten toe zodat de winstmarge daalt. Om een daling te voorkomen verschuift de aanbodlijn. Dit komt in de aanbodfunctie tot uitdrukking door ‘P’ te vervangen door ‘P - heffing ‘.
QA = P - 10          wordt   QA = P - 15
•Bij een kostenstijging herschrijven we de aanbodsvergelijking zodat P in het linkerlid van de vergelijking komt te staan.
QA = P - 10
à P = QA + 10
Vervolgens tellen we bij het rechterlid een getal op gelijk aan de kostenstijging per product
P = QA +10
à P = QA + 10 + 5 à P = QA + 15
Deze functie herschrijven we weer dat QA links komt te staan
P = QA + 15
à QA = P - 15
                                                                                                              - leer/bekijk bladzijde 64

Geen opmerkingen:

Een reactie posten