dinsdag 19 juni 2012

samenvatting synopsis hoofdstuk 1 (isis)


Samenvatting synopsis hoofdstuk 1.

Polytheïsme: Een geloof in meerdere goden, die allemaal hun eigen naam,taak en karakter hebben.
                                     polus = veel, theos = god
Antropomorf: Goden hebben de gestalte van een mens en al zijn goede en slechte eigenschappen. De goden stonden heel dicht bij de wereld van de mensen, er kwamen halfgoden.

Mythen: Duizenden verhalen waarin hungoden en godinnen, helden en heldinnen een belangrijke rol speelden.
De grieken hadden geen heilig boek, dat had tot gevolg dat er geen vaste versies bestonden van de verhalen. De grieken gingen daarom erg creatief met hun mythen om.

Offers: geschenken aan de goden, dit zijn vooral dieren maar ook landbouwproducten.
Plengoffers: vloeibare offers als wijn, melk of olie. Deze worden over de offerplaats uitgegoten.
De dieren werden geslacht op een altaar in de open lucht en een deel van het vlees werd op het altaar verbrand. De rest van het vlees werd opgegeten door de mensen.
Wijgeschenken: Offeren van voorwerpen uit het eigen leven om ze voor een bewezen dienst te bedanken. Denk hierbij aan beeldjes, schilderijen of oorlogstributen.

Voortekenen: proberen iets over de toekomst te weten te komen. Men dacht dit te zien door tekens van de goden of de positie van de lever van een offerdier.

Orakels: Heiligdommen waar de gelovigden de god om raad konden vragen. Via een priester of priesteres maakte de godheid zijn antwoord bekend. Dit was een moeilijk raadsel en kon maar één oplossing hebben.

De Romeinse godsdienst had oorspronkelijk geen mythen omdat de goden geen menselijke gestalten hadden volgens hen. Toen ze met de Griekse godsdienst in aanraking kwamen, gaven de Romeinen onder invloed hiervan de natuurkrachten die ze vereerden een menselijke gestalte. Ook namen ze de Griekse godenverhalen over.

Tempel: de woning van de god als deze op aarde verbleef. De Grieken en Romeinen vereerden hun goden niet in de tempel, maar erbuiten, bij het altaar waar de offers werden verbrand. In de centrale ruimte van de tempel (cella) stond een beeld van de god of godin.

De vroegste tempels waren van hout, ze werden later steen of marmer. Deze stenen tempels bewaren nog veel elementen van de oorspronkelijke houtconstructies. Een tempel wordt in een van de drie volgende orden gebouwd: De Dorische, Ionische of Corinthische bouworde.
Je kunt ze het beste uit elkaar halen door naar de voorkant te kijken, de zuilen en de kapitelen.

Verschil tussen Romeinse en Griekse tempels:
Romeinen lieten ze op een hoog platvorm staan, dat je alleen via de voorkant met de traptreden kon bereiken. Ook staat er vaak alleen aan de voorkant vande tempel zuilen, terwijl de Grieken alle vier zijden met zuilen omgaven.
Naam God(in)
God(in) van…
Attributen
Zeus/Jupiter
Oppergod, koning vd. goden en mensen, god vd. lucht en weer.
Bliksem en adelaar
Hera/Juno
Zuster&vrouw van Zeus. Godin vh. huwelijk
Staf en pauw
Poseidon/Neptunus
Broer van Zeus, god vd. zee & aardbevingen
Drietand, paard
Hades/Pluto
Broer van Zeus, god vd. onderwereld
Hadeskap, hoorn des overvloeds
Persephone/
Proserpina
Dochter van Demeter, vrouw van Hades
-
Demeter/Ceres
Zus van Zeus, godin vd. landbouw, oogst en graan
Korenaar
Aphrodite/Venus
Geboren uit het schuim vd. zee, godin vd liefde en schoonheid.
Duif
Eros/Cupido/Amor
Zoon van Aphrodite, God vd. liefde
Liefdespijlen
Ares/Mars
Zoon van Hera en Zeus, god vd. oorlog
Volle wapenuitrusting
Pallas Athene/Minerva
Dochter van Zeus, beschermster vd. kunstenaars en handwerkslieden, godin vd. wijsheid, kennis en verstandige strijd
Helm, schild, speer, uil
Apollo
Zoon van Zeus en Leto/Latona, god vd. geneeskunde, licht, voorspellingskunst, muziek.
Lier, citer, boog, laurierkrans
Artemis/Diana
Tweelingzus van Apollo, godin vd. natuur en jacht
Boog, beren, leeuwen, herten

Hephaestus/
Vulcanus

Zoon van Zeus en Hera, god vh. vuur, smid

werktuigen, hij is kreupel
Hermes/Mercurius
Zoon van Zeus, boodschapper vd. goden, god vd. handel en dieven.
Reizigersmuts, staf, sandalen en helm met vleugels
Dionysus/Bacchus
Zoon van Zeus. God vd. druiven en wijn
Staf, klimop
Hestia/Vesta
Godin vd. huiselijk haard
Vuur, Vestaalse maagden

Romeinse goden:
Lares en Penates: beschermgoden van het huis en gezin.
Fortuna: Godin van Het Lot en Geluk
Hercules (ook zeer bekend)

Door gebiedsuitbreiding in het oosten waren de Romeinen in aanraking gekomen met vele niet-Romeinse godheden. Sommigen van deze vonden hun weg naar het westen. De voornaamste hiervan zijn de Egyptische Isis (moedergodin en godin van de liefde en vruchtbaarheid), en Mithras (de Perzische god van de zon), vooral bekend bij de soldaten.

44 BC à De vermoorde Julius Caesar werd tot god verklaard. Hierna werd het een gewoonte een keizer tot een god te verklaren na zijn dood. In het oosterlijk deel van het Romeinse rijk werd de keizer al tijdens zijn leven als god vereerd, in combinatie met de godin Roma.

De grieken beschouwden hun mythen voornamelijk als geschiedenis. Al in de 6e eeuw BC waren er geleerden die kritiek hadden op de menselijke gestalte en het menselijke karakter van de goden. Sommigen betoogden dat de goden in de mythen personificaties waren van natuurkrachten als vuur, lucht, etc.

Mythe als geschiedenis: Merendeel van de Grieken beschouwden de mythen als een verleden.
Mythe als metafoor van het natuurgebeuren: Ze interpreteerde mythologische figuren op allegorische wijze:  ze zagen deze bijvoorbeeld als personificaties van natuurkrachten.  Ook de hemellichamen beschouwden ze als godelijke wezens.
Mythe als allegorie van normen en waarden: In de middeleeuwen kon men geen grieks lezen (latijn was de grondtaal van de kerk en geleerden). Dankzij Romeinse dichters zijn we toch op de hoogte van allerlei Griekse mythen. Mythologie kon ook worden opgevat als allegoriën van ethische normen en morele eigenschappen; ze werden gezien als symbolen van allerlei goeds en kwaads.

Mythen werden echter niet alleen op moraliserende wijze geïnterpreteerd, maar ook in verband gebracht met het christelijk geloof.

De Griekse mythologie is een complex geheel met een lange ontstaansgeschiedenis: naast PanHelleense verhalen die in de gehele Griekse wereld voorkomen, zijn er ook talloze lokale mythen: iedere Griekse stad of streek had zijn eigen heroën en feesten. Iedere familie had wel een familiegod.

Aetiologische mythen: ‘verklarende mythen’, een mythe die ergens een verklaring voor geeft.
‘mythe-rite’-categorie: Je weet niet zeker of er eerst de mythe was en toen het ritueel of andersom.
Meestal zijn dit de verhalen die men als reflectie kan beschouwen van bepaalde overgangsfasen in een mensenleven, zoals volwassen worden of van vrouw naar moeder.
Meeste mythen zijn multifunctioneel, hebben meerdere betekenissen.

Homerus’ Ilias en Odyssee zijn de enige volledige werken die uit de Myceense tijd (17e-12e eeuw BC). Toen werd er over helden verteld door middel van epen (epische gedichten, heldendichten).
Andere heldenverhalen zijn (op samenvattingen na) verloren gegaan. In de 5e eeuw BC gebruikten de tragedieschrijvers die verhalen gebruikt voor de verhaallijnen (32 volledige tragedies; 7 van Aeschylus, 7 van Sophocles en 18 van Euripides).

Behalve verhalen maakte men ook graag genealogieën: stambomen van goden en families.
Als voorbeeld hiervan is de Theogonie van Hesiodus (8e/7e eeuw BC)

In de Hellenistische tijd (4e-1e eeuw BC) kwam er meer belangstelling voor (lokale varianten van) mythen waarin helden van gedaante veranderen of in een sterrenbeeld. Ovidius (43 BC -18 AD) heeft bijv. in zijn Metamorphosen 250 veranderingsmythen geschreven en Pausanias (2e eeuw AD) heeft lokale varianten in zijn Periegesis tes Hellados verzameld.
Visuele bronnen: Mythen die zijn afgebeeld in aardewerk, muren of tempels.


Romeinse tijd (1e eeuw BC) : na de veroving van Griekenland in 146 BC gingen ze kunst kopiëren en namen ze de cultuur onwillig over. ‘Ze vormden de eerste fase van de invloed van de Griekse kunst en mythologie in Europa.’

Middeleeuwen (tot 1400) à Er kwam een einde aan de verering van de oude goden en alle antieke beelden werden verbrand (‘duivelse scheppingen!’).  Maar toch werd het niet helemaal weggevoerd, in de kloosters werden de handschriften van de antieke schrijvers door monniken bewaard en overgeschreven. De schilders in de middeleeuwen, die de oude goden nog schilderden, hadden de setting vaak in de middeleeuwen; de goden hadden jurken uit die tijd aan, zaten in een kamer uit die tijd etc.
Graecum est. Non legitur’ uit de vertaling van de monnik (‘het is grieks. Het wordt niet gelezen’).

Classicisme à Stroming die zich laat inspireren door de klassieke Oudheid. 

Renaissance (1400-1525)à dit was in italië al bezig vanaf de 14e eeuw, 15e eeuw was hoogtepunt.
• Kunst en architectuur herontdekt en teruggevonden, nagedaan.
• Val van Constantinopel 1453, dit zorgt dat veel mensen vluchten naar westen met boeken/cultuur.
• Intellectuele stroming van het Humanisme;
                                               1. Menst staat naast God centraal,
                                               2. Gericht op talent, het ontplooien want de mens staat centraal!,
                                               3. Mobiel en Internationaal (latijn)
KENMERKEN:
-lichamen hebben juiste proporties/aandacht voor anatomisch detail
-diepte in achtergrond
-evenwicht en harmonie; evenveel mensen links als rechts
- rustig realisme; lichaam zo natuurlijk weergeven in rust (contra posto)
- historische setting niet perse correct; soms goed, soms niet

Maniërisme (1525-1600) à Ze willen laten zien dat ze veel meer kunnen dan alleen in rust, ook beweging en dieren (ook wel ‘laat renaissance’ genoemd). De protestanten kwamen, dit zorgde voor reformatie (splitsing van de kerk). Er kwam soberheid, een bijbel en men ging argumenteren, probeerde zo verstandig en logisch mogelijk te zijn. Er kwam een contrareformatie, kerk gaat in tegenaanval, passen hun geloof aan om zo mensen terug te winnen.

KENMERKEN (drukker, compliceerder en uitsloviger):
-evenwicht verdwijnt, overdrijving en excessie (over de top)
-rare poses, uitgerekte lichaamshoudingen
-volgeschilderd met dieren, bloemen, mensen ; overal druk
-onverwacht perspectief

Barok (1600-1720) à Meer op Christendom dan op Oudheid gefocusst. Dit is de begeleidende kunststroom van de contrareformatie.

KENMERKEN:
-hoogtepunt in verhaal weergeven
-sterke gevoelens en grote gebaren
-de blik van de kijker wordt meegetrokken
-licht donker effect, veel kleuren (tinten van kleuren vooral)
-veel beweging, diagonale lijnen
-natuur zo realistisch mogelijk afgebeeld (vlees, flueel, katoen, glas)

Rococo (1720-1760) à De luchtige kanten van Barok overgenomen en verbeterd. Het werd luchtiger, speelser en erotisch. Deze stroming was vooral in Frankrijk, Z-Duitsland en N-Italië. De bedoeling was om zo te ontsnappen aan de smerige levensstijl die men toen had.

KENMERKEN:
-speels en luchtig; liefde werd afgebeeld en dan vooral de fysieke, sensuele liefde
-fantasiewereld, veel roze en babyblauw (zoete kleuren)
-veel krullen, wolken, schelpen, dikke engeltjes; dromerige wereld
-asymmetrisch en grilligheid

Neo-Classisme (1760-1825) àKlassieke komt terug, de verlichting. Ze willen hetzelfde als de huministen, god op de achtergrond en hen centraal. Ratio (het verstand) krijgt de nadruk. Ook wetenschap, democratie en de natuur (= ordelijk, symmetrisch) kwamen op de voorgrond.
Ze zijn dol op symmetrie en harmonie, een typisch element uit de oudheid.

KENMERKEN:
-historisch
-geen emoties, maar waardigheid; stille Grösse, edle Einfalt. Geen warmte gevoel (expressie), maar afstandelijke koelheid.
-harmonie en rust
-weinig achtergrond, geen diepte

Romantiek (midden 19e eeuw) àMensen richten op Romaanse tijd. Dit was een subjectieve reactie op het emotieloze objectieve Neo-classicisme. Men richtte zich meer op de wilde natuur, het reizen, het onbekende.

KENMERKEN:
-aandacht voor gevoel; vooral negatieve emoties, nostalgie, (liefdes)verdriet
-aandacht voor mysterie; mist, spoken, noorderlicht, geesten, (leven na) de dood
-aandacht voor de (wilde) natuur; geen strakke tuin, maar wilde tuin met ruïne en waterval
-aandacht voor niet-klassieke verleden (Kelten, Germanen, ME, Galiërs, kastelen, draken)

19e eeuw: het ontstaan van landen; er kwam nationalisme. Dit wordt gevoed door neo-classicisme en Romantiek door de volgende manieren:
• Grote architectuur en middelen om je macht te tonen            (neo-classicisme)
• Eigen verleden en gevoel (liefde voor je land), Heroïsch         (romantiek)

Engels samenvatting grammatica Kapitel 3 (Stepping stones)


Engels Grammatica

Lijdende vorm het onderwerp doet niets, het ondergaat iets
To be + voltooid deelwoord
He is accussed of a crime
They were robbed yesterday
She has been told the truth
He had been handcuffed

Prepositions = voorzetsels
Tijd
Plaats/beweging
at four o’clock (om)
in this house (in)
at the moment (op)
it is on the right (aan)
at night (‘s)
at home (thuis)
in the morning (‘s, in)
from him (van)
in five minutes (over)
it goes to Londen (naar)
on Friday (op)
we go there by bus (met de)
for two weeks (gedurende)
it is near (vlakbij)
after dinner (na)
at the back of the house (achter)
by then (tegen die tijd)
next to the house (naast)
since half past two (sinds)
opposite the school (tegenover)

Leer de woorden op bladzijde 28 t/m 30 of op www.isisensink.wrts.nl à Hoofdstuk 5

Quantifiers: a lot of, lots of, much, many, little, few
Some en samengestelde vormen gebruik je:                                   We’ve got some apples.
- in bevestigende zinnen                                                                 There’s someone at the door
- in vragen waar het antwoord ‘ja’ is                                              Is something bothering you?
- als je iets aanbiedt.                                                                          Have some tea!

Any en samengestelde vormen gebruik je:                              Have we got any milk?
- in vragen                                                                                    I can’t find my keys anywhere.
- in ontkennende zinnen                                                                Did you meet any nice people?

A lot of/ lots of: in bevestigende zinnen                                    There were a lot of complaints.
Much: voor ev in vragende en ontkennende zinnen                     Is there much meat in the fridge?
Many: voor mv in vragendeen ontkennende zinnen                     Were there many complaints?
                                                                                                  He made a lot of mistakes.
                                                                                               He didn’t make many mistakes.
                                                                                                  we’ve got lots of time.
Little = weinig (voor enkelvoudigen)                                       There is little (/only a little) time to
A little = een beetje (voor enkelvoudigen)                               deal with this problem
Few = weinig (voor meervoudigen)                                         Few (/a few) people complained.
A few = weinig (voor meervoudigen)                                                  

If zinnen = conditional clauses
Een if-zin bestaat uit twee delen: een hoofdzin en een bijzien die met if begint. De bijzin kan voor of achter de hoofdzin staan. 
In de bijzin die met if begint wordt altijd een voorwaarde uitgedrukt.
Voor het gebruik van tijden in if­-zinnen bestaan vier vaste combinaties:

a. Tegenwoordige tijd zonder -ing vorm in de bijzin samen met tegenwoordige tijd in de hoofdzin (100% zekerheid).
If you melt ice, it becomes water.
b. Tegenwoordige tijd zonder -ing vorm in de bijzin gaat samen met will + hele ww in de hoofdzin (80% zekerheid).
If you leave now, you will be in time.
c. Verleden tijd zonder -ing vorm in de bijzin gaat samen met would +hele ww (30% zekerheid).
I would be glad if he came.
d. Had + voltooid deelwoord in de bijzin gaat samen met would have + volt dw in de hoofdzin (0% zekerheid).
If she had left earlier, she would have been in time.

LET OP!
•Gebruik nooit shall/will/should/would in de bijzin die met if begint.
•In if-zinnen is de verledne tijd van to be bij alle personen ‘were’.
•Je kunt ook can, could, may, might, must, should gebruiken in de hoofdzin. *
If gebruik je als je niet zekerheid hebt, when gebruik je als het vaststaat.

Leer de woorden op bladzijde 64 t/m 66 of op www.isisensink.wrts.nl à Hoofdstuk 6 

KCV samenvatting aantekeningen periode 3 Uijl


Hoofdstuk 1 aantekeningen KCV (géén retorica!)

Werkboek bladzijde 9 afbeelding 1 à De zuilen.
Leer nummer 1 t/m 7 + 10, 11 en 13
Powerpoint Grieks-Romeinse architectuur

Wat is er over?
90% zijn Religieuze complexen of theaters. Het meeste is weg omdat het van hout en klei was, tempels en theaters waren van steen.

Tempels waren eerst van hout, later steen. Het waren allemaal rechte lijnen, diagonaal, verticaal + horizontaal. Ze waren beschilderd; de bedoeling was dat ze harmonie uitstraalden.
2 factoren:
• Symmetrisch
• Vaste verhoudingen (gebasseerd op natuur)

Heiligdom àheilig terrein (al het terrein waar heilige dingen op staan, dit zijn dus ook theaters en restaurants). Vaak was dit terrein ommuurt en stond er een altaar bij.
Tempel à heeft een cella (1), dit is de centrale ruimte. Vaak staan hier godenbeelden
en schatten. Bijna altijd is er een altaar. Ook heeft het een peristylium (2).
Altaar à Hier offer je voor de goden. Deze komen ook vaak voor
zonder een tempel. Het is dan een open plek met een verhoging.

3 soorten tempels:

Dorische stijl
vaak 3 platen onder, ronde zuilen met gleuven (boomstameffect). Kapiteel is stuk tussen plafond en zuil, deze is vierkant. De balk erboven heet architraaf.
De driehoek erboven heet een timpaal of de geveldriehoek.

De beelden kun je kwijt op:
metopen (in de reliëfs)                                                  bevindt zich boven de balken
Geveldriehoek (de beelden kunnen daarin)                  vaak een verhaal over de goden afgebeeld

Dorische stijl drie hoofdverschillen:
1. Zuil staat zonder voetstuk op de grond
2. Vorm van kapiteel zijn zeer eenvoudig zonder versieringen, zijn vaak vierkant à tussenkapiteel
3. Trigliefen en metopen

Ionische stijl
Heeft zuilen die langer, slanker en recht zijn. Er is ook een voetstuk gekomen. De kapitelen hebben krullen à Je noemt ze een voluut. Bestaat uit twee of 4 krullen, verdeeld over elke kant/hoek. Er zijn geen trigliefen of metopen.
Het is een fries; afbeeldingen zaten daarin. Vaak gaat dit over een religieuze optocht of over offers.
Vaak is de architraaf 3 stukken (zuil - architraaf - trigliefen).

Ionische stijl verschillen:
•(NB: Zuilen zijn langer en slanker)
• Voetstuk voor de zuil
•Vorm vh. kapiteel = volutenkapiteel (met 2 of 4 krullen)
•1 fries (dus geen trigliefen en metopen)
http://members.home.nl/keesdebrouwer/images/grieken/Grieken%20-%20Korintische_bouwstijl_01.jpg

Korinthische stijl (komt erbij, niet vervangend!):
• heeft ook een voetstuk
• heeft een fries, architraaf van drie stukken
• Vorm van de kapiteel met acunthusbladeren

Verschil Korinthisch en Ionisch:
•Kapiteel is versierd met Acanthusbladeren
à Als je de stijlen mengt, dan is de onderste laag de oudste stijl!
Het gaat dus van oud naar jong hoe hoger het gebouw wordt.

Romeinse tempel
90% voldoet aan de volgende dingen (2):
Platvorm à hogere tempel met 1 ingang.
•Geen zuilen gallerij eromheen, alleen voor de tempel (ommuurt)
Etrusken - Romeinse vernieuwingen  (‘verbeteringen’)
Gewelf à wordt een tunnel, rond, waar je doorheen kunt lopen
Bogen à wordt een doorgaan maar is echter geen tunnel
Koepels à Komen er voor de sier.
Ze gebruikten in die tijd baksteen omdat ze cement hadden.


Er is een godsdienst die afgescheiden is à Er zijn ‘meerdere’ versies van een godsdienst gemaakt.
Meesten lijken op elkaar, ze versmelten. Dus ‘de romeinse godsdienst’ is een van de bekendste, meest gebruikte godsdienst. Er is niets wat voor elke godsdienst geldt.
Een cultus is een ‘club’ die goden vereerd. Er zijn meerdere cultussen, voor elke god een.

(Eerste) kenmerk:
Polytheïstisch à meerdere goden (12 hoofdgoden)
                1. Open godsdienst (nieuwe god)
                2. Goden samenvoegen (zeus en Jupiter)
 Er zijn oneindig veel goden à dit komt doordat er vaak plaatselijke goden zijn.
Er is een hierarchie: er is een oppergod die de baas is.
Ook zijn er verschillende taken; Athene heeft slimheid. Het zou dus logisch zijn als de cultus voor leraren aan haar zou offeren. Ook zijn hun familiebanden gegeven, zodat ze een samenhang hebben, dit maakt ze ‘sterker’.
Pantheonà Goden bij elkaar, verschillen/verhoudingen.
‘algodendom’ ; overzicht van goden, stamboom

(Tweede) kenmerk:
Antropomorfà voorgesteld als mensen. Dit wordt op drie manieren gedaan:
                1. Door emoties te tonen van de goden.
                2. Het (perfecte) uiterlijk, grote mensen. Je ziet dat ze meer zijn.
                3. Gedrag van de goden (verliefd, verdriet, scheiden, kinderen, werken)
De verschillen tussen mensen en goden (2) à onsterfelijk/ eeuwig jong.
                                                                                     à bijzondere (/bovenmenselijke) krachten
Meer bovennatuur (alles boven de wereld)
• Nimfen, Titanen, muzen
• Halfgoden à Heros (held) à Heroën
   Verschil tussen halfgod en held; Niet elke held is een halfgod (Ajax, Odysseus)! Ze zijn misschien
   afgestamt van een.
Dus à Een held is iemand met bovenmenselijke krachten die wel sterfelijk is.

Er is géén heilig boek.
Het wordt mondeling door verteld, hierdoor kwamen er verschillende versies van een mythe. Als je geen heilig boek hebt, liggen de verhalen niet vast, er is geen waarheid.
Bijvoorbeeld à 7 steden zeggen dat een held daar is geboren, mensen veranderen mythen naar hun doel, omdat ze trost zijn op hun volk in dit geval.  

Offers en wijgeschenken:
Goden en mensen à ze helpen jou als jij iets voor hen doet.
Do ut des - principe (‘ik geef opdat jij geeft’)
   à Balans tussen natuur en bovennatuur
   à Goede oogst = meer bedanken aan de god van de oogst.
Ex voto - Jij doet een belofte voor later, je vervult het later.
   à Als je mijn ontstoken oog geneest, zet ik een beeld van een oog in goud hier neer.

3 soorten offers:
•Bloedoffers : hierbij moet het bloed op het altaar spatten. Dit kunnen kleine, middelmatige of grote offers zijn, zoals kippen, schapen of stieren. Als het holocaustos is, moet het helemaal verbrand worden.
• Landbouwoffers : Appels, bakken, peren.
• Plengoffers : morsen van vloeistof op de aarde, zoals wijn. Daarmee bedanken ze de onderwereld/goden.
•Wijgeschenken : je wijt iets aan goden, wat bij een bepaalde god hoort. Je laat bijvoorbeeld een beeld maken voor een god met zijn naam erop.
Bij een offer moet je een ‘eigen’stuk uit je leven halen; je kon een koe bijvoorbeeld gebruiken voor de melk, maar je doet hem offeren voor de goden. Appels kon je verkopen, maar je offert ze, je haalt ze uit de economie.

Voortekenen:
•omen (mv omina) à goed omen is een goed voorteken.

Orakels:
Vaak is er maar een uitleg, een antwoord mogelijk. Het is echt wel onduidelijk verwoord, niet makkelijk te ontcijferen. Voorbeelden: Orakel van Delphi (apollo) en Orakel van Dodona (zeus).

§4 Je kunt Mythen op verschillende manieren zien (2):
Religieuzs gedachtegoed àje ziet de mythe als waarheid, het is echt gebeurd.
Historicisme àMythe als (weergave van de) geschiedenis. Zoals Troje; strijd is waar, maar Ajax niet.
                               Er zit een kern van waarheid in, het is alleen overdreven.

•Mythe als metafoor van de natuur à Zeus: hemel, neerslag. Poseiden: zee.
Voorbeeld: Persephone helft van het jaar bij Hades, dan is het winter want de moeder is verdrietig.
Morialisme à  mythe als allegorie van normen en waarde
Aitiologische mythen àmythen die verklaren (P en Hades). Vaak godsdienstig gebruik.

Offers en mythen lopen ook ineen:
•Mythen - verklaart een offer                                 ‘kip en het ei’-dilemma
•Offer - leidt tot een mythe
• Mythe die als overgangsritueel wordt gezien; zoals Theseus voor minostaurus; hij reist; volwassen worden.

§5 Sectie over Apolodorus en Hyginus hoeft niet geleerd te worden.
Voortleven        à Dat je culturen ziet voortleven in ruïnes +latijnles etc.
Nachleben         à Voortleven + culturen (lijkt zeer op voortleven).
Receptie             à ontvangst: WIJ doen er iets mee, we ontvangen het en gebruiken het.

Receptie: ‘’de manier waarop iemand naar een cultuur kijkt en dat wat hij er verder mee doet.’’

Actieve creatie à Zelf iets maken over de oudheid, nieuwe cultuur maken, reageren op de oude.
Passieve receptie à Als je er iets van vindt en verder niets mee doet.

Literaire receptie à schrijven over een stuk of beeld uit de oudheid.
Beeldreceptie à Een beeld of schilderij maken over de oudheid.

Als je in aanraking komt met een cultuur, is er receptie. Waarom is dit zo? Je wordt áltijd beïnvloed door anderen! Je reageert áltijd op invloeden zonder dat je het wilt.
Receptie is zelden hetzelfde: meningen verschillen erg van elkaar, zoals jongens en meiden over één dezelfde film. Jongens vonden de actie leuk maar de meiden het romantische stuk.
Brieven die in de kast liggen leven niet voort, maar als wij ze lezen is er receptie, het leeft voort!

3 soorten receptie:
Translatio       à je veranderd de context van de bron (translation)
                               à je veranderd details, kern blijft intact
(A)emulatio    à je overtreft/verbeterd de bron
                               à je geeft je eigen draai, eigen ideëen, kern is anders
Imitatio            à je neemt elementen uit de bron over in je eigen werk
Dit doen bijvoorbeeld: Vergillius en Homerus.

• Homerus’ Ilias en Odyssee zijn de enige volledige werken die uit de Myceense tijd (17e-12e eeuw BC). Toen werd er over helden verteld dmv. epen (epische gedichten, heldendichten)
•Andere heldenverhalen zijn (op samenvattingen na) verloren gegaan. In de 5e eeuw BC gebruikten de tragedieschrijvers die verhalen gebruikt voor de plots in hun verhalen (32 volledige tragedies; 7 van Aeschylus, 7 van Sophocles en 18 van Euripides)
•Behalve verhalen maakte men ook graag genealogieën: stambomen van goden en families. Als voorbeeld hiervan is de Theogonie van Hesiodus (8e/7e eeuw BC)
•In de Hellenistische tijd (4e-1e eeuw BC) kwam er meer belangstelling voor (lokale varianten van) mythen waarin helden van gedaante veranderen of in een sterrenbeeld. Ovidius (43 BC -18 AD) heeft bijv. in zijn Metamorphosen 250 veranderingsmythen geschreven en Pausanias (2e eeuw AD) heeft lokale varianten in zijn Periegesis tes Hellados verzameld. 
• Visuele bronnen: Mythes afgebeeld op tempels, aardewerk, hun villa’s en openbare gebouwen
§6 Cultuur- en kunsthistorische periodes (Goden en mythen in de Europese kunst) Classicisme: periode geïnspireerd door oudheid. NB: de jaartallen zijn globaal, stromingen houden niet in 1 dag op, kunnen elkaar overlappen en verschilt per land/streek:
•Hellenisme; (Alexandrië) ontstaan ve. canon (totaal aan werk wat een grote groep mensen kent) vanklassiekers (oud werk dat eeuwig belangrijke waarde behoudt). Hier kan je naar verwijzen (in grapjes e.d.) omdat zoveel mensen het kennen

•Romeinse tijd (vooral sinds 1e eeuw BC); Romeinen namen liefde voor afbeelden van goden, helden etc. over vd. Grieken, doordat na veroveringen Griekse kunst werd meegenomen en gekopieerd. De Romeinen zorgden er zo voor dat de invloed (receptie) van Griekse kunst (en mythologie) in Europa ontstond. Alle andere Romeinse literatuur was gebaseerd op andere Romeinse literatuur en Griekse literatuur. Later komen Joodse & Christelijke cultuur erbij, de Romeinse cultuur wordt minder belangrijk (vermenging/concurrentie)

•Middeleeuwen (tot 1400); oudheid verdwijnt naar kloosters (overschrijven van mythen door monniken incl. afbeeldingen, kunst op wandtapijten), Griekse goden e.d. waren heidens, kennis interesseert niet, God = belangrijk (christelijke dominantie, mythen worden verworpen of christelijk geïnterpreteerd). In West-Europa; als het Grieks is wordt het niet gelezen. 

o   Tot de 12e eeuw werden de mythologische figuren afgebeeld als in de oudheid, maar daarna afgebeeld alsof het zich afspeelde in de middeleeuwen (met ridders, jonkvrouwen kastelen enz.)
o   Anatomie (menselijk lichaam) was nog niet natuurgetrouw, de achtergrond was niet uitgewerkt, geen diepte/perspectief
o   Kunst; Lucas Cranach (1512)

•Renaissance (1400-1525); wedergeboorte (van oudheid mbt. kunst en thema’s)
-   Vroege Renaissance:
o   Kunst, literatuur en architectuur werden herontdekt, teruggevonden en nagedaan; men ging er actief naar op zoek. Het kwam op gang door de val van Constantinopel (1453, Romeinen vluchten naar Italië en nemen Griekse cultuur mee), maar meeste kennis komt uit de middeleeuwen.

-   Late Renaissance:
o   Intellectuele stroming vh. Humanisme: Gericht op talent (onderwijs belangrijk), mobiel en internationaal (zowel sociaal (men kan van klasse/stand veranderen, een boer kan paus worden) als geografisch); men sprak latijn en gaan op zoek naar authentieke bronnen en naast God staat ook de mens centraal; wees mens vd. wereld (zoveel mogelijk kunnen) à pluk de dag

-   Algemeen:
o   Lichamen hebben de juiste proporties (anatomisch correct), perspectief, evenwicht en harmonie in compositie (rust, links en rechts gelijk), realisme (zo echt mogelijk), historische setting niet per sé correct (klassiek of renaissance).
o   Kunst; Marcantonio Raimond (1520), Michelangelo, Raphaël, Leonardo da Vinci
o   Volkstalige literatuur; Dante wandeling met Vergilius, Boccaccio variant op 1001 nacht
o   Latijnse literatuur (was eervol); Petrarca, Erasmus (NL’er, reiziger)

•Maniërisme (1525-1600) 
o   Kunst; Jacob Wttewael (1615)
o   Evenwicht verdwijnt, overdrijving van Renaissance, geen rust (vooral vol), merkwaardige poses/lichaamshoudingen (laten zien dat ze mooi lichamen kunnen maken) NB: huid bruin-glimmend geteint, voor- en achtergrond vol dieren, onverwacht perspectief

•Barok (1600-1720)
o   Als reactie op de hervorming en Humanisme, komt de kerk in de tegenbeweging
o   Nadruk op religieuze beleving/gevoel, indruk maken op gelovigen, nadruk op de boodschap (begeleidende kunststroming vh. katholicisme), maar ook buiten het katholicisme (alleen de kunst), op het dramatische hoogtepunt in het verhaal, sterke gevoelens/gebaren, licht/donkereffecten voor nadruk, natuur zo realistisch mogelijk afgebeeld (vooral materialen), geen rust, minder aandacht voor Klassieke oudheid, beweging & diagonale lijnen.
o   Schilders; Caravaggio, Rembrandt (NL’er, protestants), Rubens (Vlaams, Katholiek, 1620)
o   Beeldhouwers/architecten; Borromini, Bernini

•Rococo (1720-1760)
o   Doorgetrokken barok, vooral in Frankrijk, Zuid-Duitsland en Noord-Italië, onderwerpen speels en luchtig (erotiek, sensuele liefde, geen ernstige zaken), mierzoete fantasiewereld, veel roze en lichtblauw, burgerlijk & preuts, asymmetrie en grilligheid (niet gelet op evenwicht, lijnen, licht/donker enz.) softporno? Krullen, wolken etc.
o   Kunst; François Boucher (1754)

•Neo-classicisme (1750-1825)
o   Reactie op Rococo; Neo-classicisme is juist heel erg vormentaal (terugkeer daarvan door opgravingen in Pompeï à realistischer naar oudheid), stille waardigheid, harmonie en heel rustig, weinig achtergrond/diepte, geen warmte maar afstandelijk, hangt sterk samen met de Verlichting (à <3 Oudheid Romeins EN Grieks, nadruk op verstand, logica, symmetrie en regelmaat)
o   Kunst; Anton Raphael Mengs (1756)

•Romantiek (midden 19e eeuw)
o   Reactie op emotieloze Neo-classicisme; aandacht voor het gevoel, beleven van negatieve emoties als nostalgie en verdriet maar ook liefde, Aandacht voor mysterie (wat weten/snappen we NIET), aandacht voor wilde natuur en niet-klassieke verleden (Germanen, Kelten enz.)
Romantiek & Neo-classicisme zorgden samen voor nationalisme: aandacht voor eigen komaf en eigen kunnen.

Eclectisch te werk gaan: kiezen uit de mogelijkheden vd. geschiedenis vd. kunst en er creatief mee omgaan.Postmodernisme: verzamelnaam voor alle kunstvormen (schilderkunst, literatuur enz.) die de gangbare moderne ontwikkeling de rug toekeren en teruggrijpen op andere, bijv. klassieke, vormen.
Grand Tour: vanaf ±1500 was het de gewoonte voor jonge kunstenaars om na hun opleiding in Italië kennis te maken met de beeldhouwkunst vd. Oudheid en meesterwerken vd. Renaissance. In de hogere klassen werd dit beschouwd als afronding vd. opvoeding.

Verschillende associaties die de Oudheid oproept
•Vertegenwoordigt de norm voor morele waarden (deugdzaam, vaderlandslievend gedrag)
Esthetisch ideaal; toonbeeld van schoonheid, harmonie en evenwicht (bv renaissance & romantiek)
•Impliceert macht; imperialistisch
Romantisch en mysterieus
•Decoratie verleent status

Dit is niet meer voor hedendaagse kunst; klassieke vormen zijn gebruikt omdat het kunstenaars aanspreekt, vreemdend effect, als grapje maar geen achterliggende betekenis. 


voor alle bouwordes en aantal afbeeldingen hoe de zuilen eruit zien in welke periode!