zondag 10 juni 2012

Economie samenvatting Levensloop

H1§1; AOW à Algemene ouderdomswet voor 65+

§2; consumeren à als de producten worden aangeschafd door de eindgebruiker.
de consument wilt van zijn product genieten, niet om er geld mee te verdienen.
investeren
à als de producten worden aangeschafd door een bedrijf.
de investeerder wilt geld uit zijn aangeschafte producten krijgen.
Economen noemen de spanning tussen oneindige behoeften en beperkte middelen à Schaarste
Andere betekenis dan in dagelijks leven
à Schaarste = gebrek aan (absolute schaarste)
In de economische wereld betekent het
à Schaarste = als er een offer of inspanning moet worden geleverd om het te maken (relatieve schaarste)
Goederen waarvoor geen schaarse middelen worden opgeofferd, bijvoorbeeld de lucht die je inademt, noemen we vrije goederen.


Opofferingskosten à De kosten die je ergens voor moet opofferen.
Zoals bijv
à Leren voor proefwerk of werken (€20), opofferingskosten voor leren is 20 euro.
‘Als we kiezen voor een bepaalde mogelijkheid dan offeren we de waarde van de alternatieven op’
§3; Budgetvergelijking à vergelijking  waarbij er combinaties mogelijk zijn van twee (of meer) producten die je maximaal met een gegeven budget en gegeven prijzen van de producten kunt kopen
Denk dan aan
à Beltegoed (bellen en smsen)
Budgetlijn
à geeft de mogelijke combinaties van het bellen en smsen bij het beltegoed voorbeeld.
Welke combinatie het wordt ligt aan de voorkeur van de persoon (opdracht 1.12).

Nominale waarde/bedrag à dat is een waarde die vermeld is op een verhandelbaar waardepapier, zoals een aandeel of euro’s.

Met de koopkracht wordt aangegeven hoeveel goederen/diensten je kan kopen met een bepaald inkomen. Als bijv het inkomen gelijk blijft maar de prijzen v.d. goederen hoger, dan daalt de koopkracht. De koopkracht geeft aan hoeveel producten je met je budget kunt kopen.  Je geeft de koopkracht aan door een getal met daarachter het woord ‘producten’.
Reële waarde is de waarde van een munteenheid in verband met de prijs van de goederen. Dan let je er dus meer op of de munt meer of minder waard is wanneer de prijzen veranderen.
§4; Beslissingen waarvan de gevolgen mede worde nbepaald door de beslissingen van andere partijen vormen het onderwerp van de speltheorie. De situatie waarin beslissingen worden genomen, wordt daarbij opgevat als een spel. Hierbij heb je een aantal begrippen:

·         Spelers: de spellers nemen de beslissingen. Dat kunnen personen zijn, maar ook clubs, bedrijven of overheden. De spelers handelen rationeel, ze streven naar een zo hoog mogelijke uitbetaling.

·         Informatie: wat weten de spelers van elkaar en op welk moment komen ze dat te weten? Als hij weet wat de ander doet kan hij zijn keuze daaraan aanpassen. Als de informatie symmetrisch is dan weten de spelers evenveel van elkaar. Spelers kunnen zich coöperatief en niet-coöperatief opstellen, bij een coöperatief spel werken de spelers samen en visaversa.

·         Strategie: speler kan verschillende stuaties terechtkomen waarbij elke situatie kan vragen om een andere keuze of actie. De strategie is erop gericht een zo hoog mogelijke uitbetaling te krijgen.

·         Uitbetaling: verwachte opbrengst van een strategie, dat kan bestaan uit geld, maar ook in andere vormen zoals tijd. Wordt uitgegeven in een tabel en hangt van de strategie van alle spelers af.
De tabel van de verwachte opbrengsten noemen we een opbrengstenmatrix/uitbetalingsmatrix, en dus een resultatenmatrix. De bedragen zijn de netto opbrengsten, dus na de aftek van de kosten die de strategie gekost heeft. Denk dan aan een voorbeeld van reclame maken van volleybalclubs die een toernooi organiseren.



                              Club 2



Wel reclame
Geen reclame
            Club 1
Wel reclame
€900                       €300
€1.200                     €0

Geen reclame
€400                       €600
€800                        €100

De uitbetaling van Club 1 staat steeds links, die van Club 2 staat steeds rechts. In de cel linksboven (wel reclame, wel reclame) zie je de opbrengsten in het geval beie clubs een reclame campagne op touw zetten etc.
•Evenwicht: is een voorspelling van de uitkomst van het spel. Het evenwicht in dominante strategieën is de strategie die gekozen is omdat hij de beste resultaten geeft, ongeachte de strategie van een ander. 

Gevangenendilemma

                  Gevangene 2



bekennen
niet bekennen
      Gevangene 1
bekennen
          10 : 10
         1 : 22

niet bekennen
          22 : 1
         2 : 2

Hier is dus de dominante strategie, of ze coöperatief spelen en of de informatie symmetrisch is.
Kijk vooral of de gevangene beste vrienden zijn of wild vreemden,dat kan hun strategie beïnvloeden.
Als het elkaar niet vertrouwen de overhand heeft is een gevangenendilemma een niet-coöperatief spel. Kiezen de spelers voor samenwerking dan wordt het een coöperatief spel.
Als het dilemma wordt herhaald gaan de spelers zich anders opstellen. Dit gebeurd niet vaak bij een gevangene dilemma, maar bij opdracht 1.19 (wel of niet opruimen) gebeurd dit elke week. Als persoon1 voor opruimen kiest en persoon2 voor niet opruimen kiest, kiest persoon1 de volgende week ook voor niet opruimen.

De coöperatieve strategie, waarin de een dus precies hetzelfde doet als de ander, noemen we tit-for-tat (strategie) (= ‘met gelijke munt betalen’, ‘oog om oog, tand om tand’) .
Dit kan ook gebeuren bij de gevangenedilemma’s, bij bijv. de gevangenen zeer meedogenloos zijn en wraak zullen nemen op degene die zich niet aan de afspraak houdt. Vooral bij spelen waaraan veel personen deelnemen, is straffen vaak de enige manier om coöperatief gedrag af te dwingen.
Free-ridergedrag is het profiteren van anderen hun inspanningen, zelf er niets aan toevoegen.
Dit heet ook wel
à Meelifters-gedrag
Bijv.
à Allemaal 8 euro doneren voor BBQ anoniem, anderen doen niets en profiteren dus.
Hierdoor ontstaat er een gevangenedilemma voor de leerlingen.
Omdat er meerdere personen bij betrokken zijn
à veelpersoonsdilemma.
Om dit te voorkomen
à Moet de mentor alles bijhouden, wie er wel of niet heeft ingeleverd, en daarna met sancties komen, bijv. niet betaald is niet uitgenodigd voor de BBQ.
Pas dan krijgt de regeling een bindend karakter en zullen de leerlingen zich coöperatief opstellen.


H2§2; Overheid levert een belangrijke financiële bijdrage: kinderbijslag (hoogte hangt af vd. leeftijd vh. kind). Loopt tot 18 jaar (maar voor kinderen die op hun 16e naar HBO of universiteit gaan niet, die kunnen studiefinanciering aanvragen). Hangt ook af vh. inkomen vd. ouders.
§3; Stroomgrootheid: je meet iets over een bepaalde periode (bijv. zakgeld).
Voorraadgrootheid: je meet iets op een bepaald moment (bijv. geld in je portemonnee op 10 mei)
.
Brutoloon: je loon, waar nog geen belasting e.d. vanaf is getrokken
Loonheffing: loonbelasting en premie volksverzekeringen dat van je loon wordt afgetrokken. Loonheffing wordt aan de belastingdienst afgedragen.
Heffingskorting: geldt voor iedereen. Zolang je loonheffing niet boven de heffingskorting uitkomt (in 2010 was dat €1987,-) hoef je geen loonheffing te betalen. Soms wordt er tóch loonheffing afgetrokken; dit komt omdat de belastingdienst een verwachte inkomen inschat voor het hele jaar. Op basis daarvan wordt een loonheffing vastgesteld. Het teveel wat er vanaf is getrokken, kan je aan het eind vh. jaar weer terugvragen.
Nettoloon: het loon dat je krijg nadat alle belasting er vanaf is getrokken


§4; Hoe inkomens verdeeld zijn over personen, kun je in beeld brengen met de lorenzkromme/-curve. Bijv.: 5 vrienden gaan op vakantie. Zie hieronder hoe hun inkomens verdeeld zijn. NB.: cumuleren betekent dat de percentages optelt: 1e, 1e+2e, 1e+2e+3e enz.

Naam
Aan vd. persoon in % vh. totale aantal personen
Gecumuleerd aandeel vd. personen in % vh. totale aantal personen
Inkomen p.p.
Aandeel vh. inkomen p.p. in % vh. totale inkomen
Gecumuleerd aandeel vh. inkomen in % vh. totale inkomen
Ramon
20% (1 vd. 5)
20%
€220
11%
11%
Ahmed
20%
40%
€260
13%
24%
Maria
20%
60%
€320
16%
40%
Evy
20%
80%
€500
25%
65%
Ali
20%
100%
€700
35%
100%
Totaal
100%

€2000
100%


Zet op de x-as gecumuleerd aandeel vd. personen in % vh. totale aantal personen (kolom 3) en op de y-as gecumuleerd aandeel vh. inkomen in % vh. totale inkomen (kolom 6)
§5; Herverdeling vd. Inkomens
Je kan inkomens eerlijker verdelen:

1.       Iedereen betaald hetzelfde bedrag
2.       Iedereen betaald hetzelfde % van het inkomen
3.       Het % dat iemand betaald, stijgt naarmate het inkomen hoger is

Dit kun je ook zien als belastingheffing. Wanneer de relatieve/procentuele inkomensverschillen als
gevolg vd. herverdeling kleiner worden, heet dat nivellering (dus als de bedragen van wat je overhoudt nádat er een bedrag van afgetrokken is, dichter bij elkaar komen te liggen
à gunstiger voor de lage inkomens). Wanneer de relatieve/procentuele inkomensverschillen als gevolg vd. herverdeling groter worden, heet dat denivellering. Op basis vd. lorenzcurven die hieruit komen, kan je niet zeggen of de inkomensverdeling eerlijker is geworden of niet, maar wel of de inkomensverdeling gelijker of minder gelijk is geworden.
§6; Consumeren: geld besteden aan producten (voor bevrediging van je behoeften)
Sparen: het bedrag dat je niet consumeert, niet uitgeeft.
Lenen: geld gebruiken van iemand anders en dat later terugbetalen (soms met rente
à extra geld omdat je het geleend hebt)

Sparen is een voorbeeld van ruilen over de tijd (je stelt een aankoop uit).
Lenen is daar ook een voorbeeld van, maar het moment vd. koop wordt vervroegd. Voor de mensen die geld lenen ontstaan schuld.
Hierbij spelen opofferingskosten een rol (opofferingskosten hangen samen met tijd). Rente is een belangrijke factor (bij lenen à negatief, bij sparen à positief). Ook (verwachte) prijsstijgingen.

§7; Als je een aankoop doet, heb je meerdere mogelijkheden. Bijv.: een brommer; nieuw of 2ehands? Als je hem nieuw koopt, is dat duurder, maar ben je verzekerd van een goed functionerende brommer (en e.v.t. garantie). Als je hem 2ehands koopt, loop je het risico dat de verkoper niet de rechtmatige eigenaar is, of dat hij niet helemaal goed werkt (daarvoor huur je een expert in, e.v.t. reparatie) maar de aanschaf is goedkoper. Weegt prijsvoordeel op tegen zoektijd?
Transactiekosten zijn terug te brengen naar gebrek aan info en te weinig vertrouwen. Stel: je koopt een 2ehandsbrommer. De verkoper weet of er gebreken zijn, jij niet. In dit geval is er sprake van asymmetrische informatie: de verkoper weet meer dan de koper. De verkoper kan daar misbruik van maken, de koper kan zich daartegen wapenen (wel extra transactiekosten).

Averechtse (tegengestelde) selectie: de verkoper wil een 2ehandsbrommer verkopen voor een meer dan gemiddelde prijs. De koper weet niet of het een goede of slechte brommer is, dus betaalt niet meer dan gemiddelde prijs. De verkoper verkoopt de goede brommer niet voor een gemiddelde prijs, en geeft de koper een slechte brommer. De koper krijgt het product dat hij wilde vermijden.
Marktfalen: de markt functioneert niet goed want de goede brommers blijven over. Bestrijdingsmiddel: de klant vertrouwen geven (garantie of goede reputatie).

§8; Verzekeren: verzekerden betalen premie aan verzekeraar. Verzekeraar betaald schadeclaims vd. gedupeerden. Het risico wordt zo verspreid over een groep.
Als je een brommer gebruikt, loop je 2 risico’s: je richt schade toe aan jezelf of aan iemand anders. WA-verzekering: wettelijke aansprakelijkheidsverzekering; dat je verantwoordelijk bent voor de schade die je een ander aanricht, de verzekering daartegen is verplicht. Tegen schade aan jezelf kan je je ook verzekeren, niet verplicht. Als je dat wel doet, ben je allrisk verzekerd.

Averechtse selectie op de loer: de verzekeraar weet niet wie van zijn klanten een voorzichtige of roekeloze rijder is. Ze betalen evenveel premie. Hierdoor voelen voorzichtige rijders zich benadeeld. Ze zeggen hun verzekering op. Dan blijven er uiteindelijk alleen nog roekeloze rijders over, waarvan de schade hoger dan de premie is. Die weigeren ze. De verzekeraar gaat failliet.
Premie = kans op schade x gemiddelde hoogte vd. verwachte schade (bijv. 5% kans, €4000 schade = 0.0.5 x 4000 = €200 premie)
Bestrijding v. averechtse selectie:

·         Verzekeren verplicht: de voorzichtige rijders worden gedwongen ook te verzekeren à premie blijft gemiddeld

·         Premiedifferentiatie: slechte risico’s moeten meer betalen dan goede (maar dan moet de verzekeraar wel zijn klanten leren kennen d.m.v. vragenlijsten e.d. à gepaard met transactiekosten)

·         Vrijwillig eigen risico: verzekerde kan aangeven hoeveel hij vd. schade voor eigen risico neemt. Hoe meer eigen risico, hoe lager de premie.

·         Bonus-malusregeling: automobilisten die weinig schade hebben veroorzaakt krijgen korting (noclaim (geen beroep gedaan op verzekering)korting), veel schade à extra betalen

·         Combinatie

Moreel wangedrag: omdát je je hebt verzekerd, ga je je roekeloos gedragen. Bestrijding: 1. eigen risico (boven bep. bedrag betaald verzekering het, hoe hoger eigen risico des te lager de premie) en 2. invoering van maximaal vergoeding.
H3§1; Loondienst à ontvang je loon (als arbeider)
Ben je eigen baas
à ontvang je winst.               
Loon + winst
à vormen van inkomen ( andere zijn huur, pacht en rente).
Over je inkomen moet je premie en belasting betalen.
Premie die je betaald
à verzekerd je tegen financiële gevolgegen van onverwachte gebeurtenissen
                                               (werkeloosheid, arbeidsongeschiktheid, hoge ziektekosten)


§2; Jobhoppen à regelmatig van baan veranderen.
‘arbeidsmarkt’
à een plaats waar vragers naar arbeid en aanbieders van arbeid elkaar ontmoeten.
Bij een abstracte markt is er geen aanwijsbare plek waar vragers en aanbieders bij elkaar komen.
Vraag naar arbeid wordt uitgeoefend door werkgevers
à bedrijven en de overheid. = vragers
Zij vragen arbeidskrachten
à bestaan uit werknemers die een baan hebben, werklozen die een baan zoeken en de zelfstandigen. = aanbieders

Er zijn vele ‘deelmarkten’
à bijv. die van de bouwvakkers, ICT-ers, docenten, verpleegkundigen.
Succes op de arbeidsmarkt
à inzicht over de markt en een goede CV (= jezelf profileren).
Arbeidsvoorwaarden
à afspraken over loon/salaris, aantal arbeidsuren, reiskostenvergoeding etc.
Werkgeversbonden onderhandelen met werknemersbonden(=vakbonden) over de
arbeidsvoorwaarden namens hun leden. Voor de werkgeversbodnen zijn dat de aangesloten individuele werkgevers en voor de vakbonden de aangesloten werknemers.
Die voorwaarden worden vastgelegd in een
à CAO.
Daar wordt in de eerste plaats het loon en de normale arbeidstijd vastgelegd, daarnaast vakantieregelingen, pensioen, overuren en reiskostenvergoedingen.
Vakbonden streven via onderhandelingen en acties naar
à goede arbeidsvoorwaarden voor de Werknemers. à behoud of verbetering van de koopkracht speelt daarin een grote rol.
Als er inflatie is en het gem. prijsniveau dus stijgt à verlangen de vakbonden daarvoor een compensatie om te voorkomen dat de koopkracht daalt.
Bij koopkrachtberekeningen wordt gebruik gemaakt van indexcijfers.
Dat is een
à verhoudingsgetal waarbij de omvang van een grootheid in de uitgangssituatie op 100 wordt gesteld. Als de grootheid toeneemt, wordt het indexcijfer voor een andere periode hoger dan 100. Als de grootheid afneemt, wordt het indexcijfer lager dan 100.

 Indexcijfer koopkracht = indexcijfer nominaal loon/prijsindexcijfer
Nominaal loon = loon uitgedrukt in geld (euro’s).
Koopkracht van het loon = reële loon.


Ric = reële waarde à koopkracht                         briefje van 10 euro = nominaal
Nic = nominaal bedrag                                            broodje kost 1 euro
Pic = prijsindexcijfer                                                koopkracht/reële waarde  = 10 broden
                                                                                    brood kost 1.50
                                                                                    koopkracht/reële waarde = 6.67 broden


Oftewel à


Bijv à Nic (=loon) stijgt met 9.8%, Pic stijgt met 50% àreëlewaarde   = 73.2% vd 100%. LET OP! Inflatie hoort bij Pic! à Het gaat over de prijsindexcijfer (waarde van producten).

§3; Ondernemersrisico à het risico dat een ondernemer neemt als hij een zaak begint/investering doet.
Ondernemersplan
à geeft inzicht in doelstellingen, markpositie, en de haalbaarheid van de plannen.
Daar hebben de ondernemers zelf wat aan maar ook
à de banken, leveranciers, afnemers( ?).
Kapitaalgoederen à spullen die je nodig hebt voor je bedrijf, zoals een auto,  tegoed bij de bank, contant geld, en de onbewerkte goederen waar je iets van maakt (zoals kledingzaakà kleding).
Kopen van kapitaalgoederen
à investeren. à een product waarmee je producten maakt.
Om het aan te schaffen heb je
à geld (kapitaal) nodig. à Kapitaal heeft meerdere betekenissen!
Ene keer betekenis van kapitaalgoederen zoals machines, andere keer betekenis van geld.
Bij de betekenis van geld kun je ook spreken van
à vermogen.
Je kunt met 2 verschillende dingen investeren
à eigen vermogen (eigen geld) en vreemd vermogen (geleend geld)

 De middelen waarmee je het eindproduct maakt, arbeid en kapitaal goederen 
à productiefactoren. aanbieders van productiefactoren willen een beloning; werknemer wil loon, bank wilt rente.

Grondstoffen voor eindproduct nodig
à bijv katoenà groeit in natuur, is ook productiefactor.
De beloning die iemand krijgt voor verhuren vd grond waarop verbouwd wordt heet
à Pacht.
De ondernemer levert ook een productie factor
à ondernemerschap. à beloning is (hopelijk) winst.
Maar er bestaat ook risico dat bedrijf slecht loopt en verlies lijdt
à ondernemersrisico.
Kortom
à alle partijen die binnen het bedrijf productiefactor(en) leveren zullen beloning krijgen.

§4; Loonheffing: deel dat vh brutoloon wordt afgetrokken, bestaat uit loonbelasting en premie volksverzekeringen (o.a. AOW, AWBZ, Anw, AKW)
AKW: algemene kinderbijslag wet
AWBZ: algemene wet bijzondere ziektekosten
Anw: algemene nabestaandenwet
AOW: algemene ouderdomswet


Belasting wordt berekend in schijven. Hoe meer loon je ontvangt, des te meer belasting moet je betalen. Die schijven houden in (bijvoorbeeld):
Schijf 1: 0-10 000, 5%
Schijf 2: 10 001-20 000, 30%
Schijf 3: 20 001-30 000, 40%
Schijf 4: >30 001, 50%
VOORDAT je je belasting gaat berekenen, moet je eerst je aftrekposten eraf trekken. Dit zijn onkosten waar je geen belasting over hoeft te betalen (bijv. rente bij hypotheeklening, giften voor goede doelen ofzo).

Stel je verdient 15 500 (per jaar!). Aftrekposten: 500€. Dan betaal je van die 15 000€ die je overhoudt (het belastbaar inkomen) over de 1e 10 000€ 5% belasting (schijf 1). Dan heb je nog 5 000€, die zit in schijf 2. Daar betaal je dus 30% belasting over. 500€+1500€= 2000€ belasting. Voor iedereen geldt een algemene heffingskorting: die wordt van je totaal eigenlijk te betalen belasting, afgetrokken (in dit voorbeeld: 750€) dus in totaal hoef je in dit geval 750€ belasting te betalen, en zou je nettoloon 15 000€-750€= 14 250€ zijn
Marginaal tarief: hoeveel cent je meer belasting moet betalen als je 1€ meer zou verdienen.
Sociale verzekeringen: verplichte verzekeringen die inkomensafhankelijk zijn.


De belastingendienst stort geld op het vereveningsfonds: dat is een fonds die vergoedingen geeft aan verzekeraars met "bijzondere cliënten" (oude mensen, mensen met hoge risicofactor @gezondheid e.d.)
§5; Sociale verzekering: verplicht, afhankelijk v solidariteit
Particuliere verzekering: niet verplicht, brengt risico's mee ( dat je wel premie betaald maar er eig geen gebruik van maakt want je bent een goede verzekerde)


Primair inkomen: originele inkomen
Secundair inkomen: bedrag dat je overhoudt na aftrek van loonheffing  
H4§1; “Speelkwartier vh. leven”: van je 25e tot je 30e. Daarna: belangrijke keuzes maken (kinderen ja/nee, koophuis/huurhuis, fulltime/parttime werken enz.) Mensen met hogere opleiding à later kinderen (omdat studie langer duurt). Gezinsfase gaat gepaard met terugval in inkomen en toename vd. uitgaven.

§2: Koophuis: waarde kan stijgen/dalen, inkomen kan stijgen/dalen, je moet eerst sparen (dan kan je grotendeels ook eigen inrichting betalen)
Huurhuis: huren kunnen vrijgelaten worden (à huur stijgt).

Bij een koophuis moet je wss een hypothecaire lening afsluiten, omdat je het niet in 1x kunt betalen. Een hypothecaire lening is een geldlening voor een lange looptijd, waarbij je een onderpand moet betalen. Een onderpand is in dit geval een onroerend goed: iets wat je niet kan verplaatsen (gebouw, grond, etc.)
Het onderpand verkleint het risico voor de verstrekker (meestal een bank). Als de huizenbezitter niet de afgesproken rente betaald, ownt de bank het onderpand.

Om het risico van wanbetaling te verkleinen, willen banken gegevens hebben over de waarde vh huis en het inkomen en vermogenspositie vd klant.

Huurhuis
Koophuis
Maandelijks huur betalen
Rente vd hypothecaire lening betalen
Huur = geen aftrekpost
Rente = aftrekpost (= minder belasting)
Geen onderhouds- en verzekeringskosten
Wel onderhouds- en verzekeringskosten
Geen OZB betalen
Wel OZB (onroerend zaakbelasting, gemeentelijke belasting voor onroerend goed-eigenaren)

Houdt rekening met verwachte huurstijgingen/prijsstijgingen. Maar het is geen échte opbrengst, pas als je het huis verkoopt, heb je de winst.

Transactiekosten: alle kosten die zijn verbonden met een economische ruil (bijv. huis kopen, je ruilt je huis voor geld. Maar de koper wil erachter komen of hij geen miskoop doet, onzekerheden enz. Daarvoor heb je bijv. een makelaar)
Notaris houdt toezicht op transactie mbt. onroerend goed & overdracht v. eigendom

§3: “Spitsuur vh. leven”: 30e tm 55e, je voedt kinderen op. Minder tijd & inkomen, meer zorgtaken. Inkomen daalt, uitgaven nemen toe. Daardoor kun je niet alles kopen wat je wilt, maar zelfs al zou je dat kunnen, heb je te weinig tijd om ervan te genieten. Hoe hoger de prijs vd tijd is, hoe aantrekkelijker het is tijdwinst te boeken dmv tijdbesparende producten. Tijdindeling dmv. taakverdeling in huishouden en evenwicht tussen werken en vrije tijd. Evt. kinderopvang?
Overheid stimuleert combinatiemodel (ouders werken & zorgen allebei) om bijv. zelfstandigheid v. vrouwen te bevorderen. Ze doen dit door o.a. tegemoetkoming in de uitgaven v. kinderopvang.

Hoe hoger het inkomen per uur, hoe hoger de opofferingskosten.
Absoluut voordeel: uitgedrukt in eenheid (bijv. in tijd)

Relatief voordeel: t.o.v., in verhouding tot
Comparatief voordeel: de persoon met de laagste opofferingskosten ve activiteit.

§4: Iedere student heeft recht op een basisbeurs en OV-studentenkaart. Sommigen ook op een aanvullende beurs (hangt af v ouderbijdrage). En je kan altijd nog lenen (met rente, terugbetalen na studie)
§5: VUT-regeling: vervroegde uittredersregeling. Doel: ouderen stoppen eerder met werken zodat jongeren meer kans op banen hebben. VUT-uitkering wordt betaald met de premie vd. huidige werkenden.

Prepensioen/vervroegd pensioen: wordt betaald door kapitaaldekking (werknemer bouwt zelf een bedrag op om in de toekomst een uitkering te ontvangen)
Deze regelingen zijn onaantrekkelijk gemaakt (door vergrijzing en krapper wordende arbeidsmarkt) Daarom is er de levensloopregeling: spaarpot waarin je jaarlijks maximaal 12% vh brutoloon belastingvrij in mag storten. Hij mag gevuld worden tot maximaal 210% vh jaarlijks brutoloon. Dit is een reservepotje, zodat je verlofperiode kan financieren (bijv. minder werken in “spitsuur vh. leven”)

Aantekeningen H4: 
Aanvullende beurs = max. aanvullende beurs - ouderbijdrage
Ouderbijdrage = per ouder, niet in totaal


Bij Ric =  
Nic = Rentepercentage
Pic = Inflatie
Als Nic < Pic = “negatieve” (dus kleiner dan 100) reële rente
Nic < Pic oftewel Inflatie > Rentepercentage. Dit zorgt voor prijsstijging (Ric)


H5§1: AOW: uitkering voor ouderen. 2% voor elk jaar dat je in NL woont (van je 15e tot je 60e) van het sociaal minimum[1], . AOW wordt uitgekeerd door een verzekering waarvoor men premie moet betalen. Dat kan op 2 manieren:

·         Kapitaaldekkingsstelsel: Hierbij wordt iedereen die een inkomen heeft gedwongen een premie te betalen om als hij/zij oud is verzekerd te zijn van een inkomen. Dan is er voldoende kapitaal voor de AOW (zelf potje maken)

·         Omslagstelsel: de premies die nodig zijn om de uitkering in een bepaald jaar te betalen worden omgeslagen over de personen die in dat jaar een inkomen hebben (werkenden betalen het)
Bij AOW: gekozen voor omslagstelsel. Premie = 17.9%, en een absoluut maximum. Boven dit bedrag kan de premie niet stijgen, deze grens heet de premie-inkomensgrens.

Waardevast: de koopkracht vd. uitkering blijft gelijk (dus uitkering stijgt gelijk met inflatie). Gekoppeld aan consumentenprijsindex (CPI)

Welvaartsvast: jaarlijkse stijging vd. uitkering is even groot als de gemiddelde jaarlijkse loonstijging bij de bedrijven.
Ric =  x 100    Ric = koopkracht                             Pic > Nic = Prijsstijging (Ric > 100)
                               Pic = inflatie
                               Nic = Rentepercentage


§2: Aanvullend sparen voor 65+ omdat AOW te weinig is, aanvullend bedrijfspensioen. Vaak verplicht door bedrijven (gedwongen besparing) via pensioenregeling. De premie die je hiervoor betaalt is een aftrekpost, maar over de pensioenuitkering moet wel belasting betaald worden.
Pensioen is uitgesteld loon: je zet tijdens het werken wat opzij, en int het als je 65+ bent (à ruilen over tijd). Pensioenfondsen beheren de premies, beleggen die zodat ze de winst zelf kunnen houden, en keren pensioen uit. Maar er zijn wel risico’s dus beleggen ze niet meer dan 40% van hun vermogen (de waarde van aandelen kan schommelen).

§3: Je kan ook extra sparen: een deel van je inkomen niet uitgeven. Je vormt dan een vermogen. Bijv. door sparen (bij de bank), beleggen of door het aflossen vd. hypotheek op de eigen woning.
§4: Ouderen hebben, meer dan anderen, behoefte aan medische voorzieningen. Voor kosten die niet individueel verzekerbaar zijn, kan je terecht bij de AWBZ (Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten). Die is algemeen en geldt voor iedereen (bijv. voor thuiszorg). De cliënt kan na zorgindicatie (er wordt door een specialist de geneeswijze vd. ziekte vastgesteld) het pgb (persoonsgebonden budget) opvragen, komt het zorgbudget op zijn/haar bankrekening en mag hij/zij zelf kiezen bij welke zorgverlener hij/zij het geld besteedt. Achteraf moet de cliënt zijn besteding verantwoorden.

H6§2: Vroeger was gezondheidszorg nauwelijks ontwikkeld: er was geen minimumloon of werkloosheidsuitkering. Levensverwachting laag door slechte werkomstandigheden. Hoog geboortecijfer doordat kinderen zorgen voor inkomen. Alleen rijke kinderen hadden scholing.
Rol vd. overheid: regelen vh. openbaar bestuur & veiligheid. Kinderen & ouderen waren afhankelijk van werkende familieleden. Ze verzorgden kinderen à die zullen hen later verzorgen. De ouderen à hebben hen verzorgd. Dit heet ruil in natura: Ruil zonder een algemeen aanvaard ruilmiddel.

Verzorgingsstaat: samenleving waarin de overheid zorgt voor sociale zekerheid (dmv. AOW, bijstandswet, wetten voor werkeloosheid, arbeidsongeschiktheid, ziekte, kinderarbeid enz.) in de gezondheid en het onderwijs. In de verzorgingsstaat is de solidariteit tussen ziek & gezond, jong & oud, en arm & rijk niet uitsluitend gebaseerd op familiebanden.
§3: Het deel dat niet door de werkenden besteed wordt, zijn belastingen en premies waarmee uitkeringen voor de jongere en de oudere generatie worden betaald.

Netto betaler: werkende generatie, die overdrachten moet betalen.
Netto ontvanger: iemand die geld ontvangt vd. overheid en zelf minder/niet belasting hoeft te betalen.

Uiteraard is de figuur hierboven wel heel zwart-wit: ouderen consumeren niet alleen van wat ze qua inkomen krijgen, maar ook van pensioenfondsen en eigen vermogen (door extra sparen).
De overdrachten tussen generaties is niet alleen inkomen en vermogen, maar ook kennis en milieuproblemen. Duurzame productie is dat de welvaartskansen van toekomstige generaties geschaad (o.a. geen uitputting van grondstoffen).

§4: Het lijkt erop dat je in je leven evenveel aan de overheid geeft als dat je krijgt. Maar als er veranderingen optreden, is dat dan nog steeds zo?
·         Grijze druk: vergrijzing, in verhouding zijn er meer ouderen dan werkenden.        } Demogra-
·         Groene druk: vergroening, in verhouding zijn er meer jongeren dan werkenden. } fische druk

Demografische druk: hoeveel jongeren en ouderen afhankelijk zijn van 100 werkenden (20-65 jaar)
De werkende generatie (20-65 jaar) is een groep die is staat is een primair inkomen te verdienen, maar er is natuurlijk altijd een deel arbeidsongeschikt of werkeloos. Die tellen dus niet mee als werkenden.

Oplossingen tegen de hogere kosten (bijv. AOW) bij vergrijzing:
-   Verhoging vd. AOW gerechtigde leeftijd.
-   Het laten oplopen vd. staatsschuld om de piek in de vergrijzing op te kunnen vangen (piek verwacht rond 2040, vanaf 2020 gaat de overheid lenen en na 2040 terugbetalen)
-   Stimuleren van deelname aan het arbeidsproces (meer werkenden, dus minder werklozen/arbeidsongeschikten)
-   Verhogen vd. AOW-premie
-   AOW inkomens- en vermogensafhankelijk maken.



[1] 70% van het minimumloon (voor gehuwden/samenwonenden is het 100% vh. minimumloon)

Geen opmerkingen:

Een reactie posten