dinsdag 19 juni 2012

samenvatting synopsis hoofdstuk 1 (isis)


Samenvatting synopsis hoofdstuk 1.

Polytheïsme: Een geloof in meerdere goden, die allemaal hun eigen naam,taak en karakter hebben.
                                     polus = veel, theos = god
Antropomorf: Goden hebben de gestalte van een mens en al zijn goede en slechte eigenschappen. De goden stonden heel dicht bij de wereld van de mensen, er kwamen halfgoden.

Mythen: Duizenden verhalen waarin hungoden en godinnen, helden en heldinnen een belangrijke rol speelden.
De grieken hadden geen heilig boek, dat had tot gevolg dat er geen vaste versies bestonden van de verhalen. De grieken gingen daarom erg creatief met hun mythen om.

Offers: geschenken aan de goden, dit zijn vooral dieren maar ook landbouwproducten.
Plengoffers: vloeibare offers als wijn, melk of olie. Deze worden over de offerplaats uitgegoten.
De dieren werden geslacht op een altaar in de open lucht en een deel van het vlees werd op het altaar verbrand. De rest van het vlees werd opgegeten door de mensen.
Wijgeschenken: Offeren van voorwerpen uit het eigen leven om ze voor een bewezen dienst te bedanken. Denk hierbij aan beeldjes, schilderijen of oorlogstributen.

Voortekenen: proberen iets over de toekomst te weten te komen. Men dacht dit te zien door tekens van de goden of de positie van de lever van een offerdier.

Orakels: Heiligdommen waar de gelovigden de god om raad konden vragen. Via een priester of priesteres maakte de godheid zijn antwoord bekend. Dit was een moeilijk raadsel en kon maar één oplossing hebben.

De Romeinse godsdienst had oorspronkelijk geen mythen omdat de goden geen menselijke gestalten hadden volgens hen. Toen ze met de Griekse godsdienst in aanraking kwamen, gaven de Romeinen onder invloed hiervan de natuurkrachten die ze vereerden een menselijke gestalte. Ook namen ze de Griekse godenverhalen over.

Tempel: de woning van de god als deze op aarde verbleef. De Grieken en Romeinen vereerden hun goden niet in de tempel, maar erbuiten, bij het altaar waar de offers werden verbrand. In de centrale ruimte van de tempel (cella) stond een beeld van de god of godin.

De vroegste tempels waren van hout, ze werden later steen of marmer. Deze stenen tempels bewaren nog veel elementen van de oorspronkelijke houtconstructies. Een tempel wordt in een van de drie volgende orden gebouwd: De Dorische, Ionische of Corinthische bouworde.
Je kunt ze het beste uit elkaar halen door naar de voorkant te kijken, de zuilen en de kapitelen.

Verschil tussen Romeinse en Griekse tempels:
Romeinen lieten ze op een hoog platvorm staan, dat je alleen via de voorkant met de traptreden kon bereiken. Ook staat er vaak alleen aan de voorkant vande tempel zuilen, terwijl de Grieken alle vier zijden met zuilen omgaven.
Naam God(in)
God(in) van…
Attributen
Zeus/Jupiter
Oppergod, koning vd. goden en mensen, god vd. lucht en weer.
Bliksem en adelaar
Hera/Juno
Zuster&vrouw van Zeus. Godin vh. huwelijk
Staf en pauw
Poseidon/Neptunus
Broer van Zeus, god vd. zee & aardbevingen
Drietand, paard
Hades/Pluto
Broer van Zeus, god vd. onderwereld
Hadeskap, hoorn des overvloeds
Persephone/
Proserpina
Dochter van Demeter, vrouw van Hades
-
Demeter/Ceres
Zus van Zeus, godin vd. landbouw, oogst en graan
Korenaar
Aphrodite/Venus
Geboren uit het schuim vd. zee, godin vd liefde en schoonheid.
Duif
Eros/Cupido/Amor
Zoon van Aphrodite, God vd. liefde
Liefdespijlen
Ares/Mars
Zoon van Hera en Zeus, god vd. oorlog
Volle wapenuitrusting
Pallas Athene/Minerva
Dochter van Zeus, beschermster vd. kunstenaars en handwerkslieden, godin vd. wijsheid, kennis en verstandige strijd
Helm, schild, speer, uil
Apollo
Zoon van Zeus en Leto/Latona, god vd. geneeskunde, licht, voorspellingskunst, muziek.
Lier, citer, boog, laurierkrans
Artemis/Diana
Tweelingzus van Apollo, godin vd. natuur en jacht
Boog, beren, leeuwen, herten

Hephaestus/
Vulcanus

Zoon van Zeus en Hera, god vh. vuur, smid

werktuigen, hij is kreupel
Hermes/Mercurius
Zoon van Zeus, boodschapper vd. goden, god vd. handel en dieven.
Reizigersmuts, staf, sandalen en helm met vleugels
Dionysus/Bacchus
Zoon van Zeus. God vd. druiven en wijn
Staf, klimop
Hestia/Vesta
Godin vd. huiselijk haard
Vuur, Vestaalse maagden

Romeinse goden:
Lares en Penates: beschermgoden van het huis en gezin.
Fortuna: Godin van Het Lot en Geluk
Hercules (ook zeer bekend)

Door gebiedsuitbreiding in het oosten waren de Romeinen in aanraking gekomen met vele niet-Romeinse godheden. Sommigen van deze vonden hun weg naar het westen. De voornaamste hiervan zijn de Egyptische Isis (moedergodin en godin van de liefde en vruchtbaarheid), en Mithras (de Perzische god van de zon), vooral bekend bij de soldaten.

44 BC à De vermoorde Julius Caesar werd tot god verklaard. Hierna werd het een gewoonte een keizer tot een god te verklaren na zijn dood. In het oosterlijk deel van het Romeinse rijk werd de keizer al tijdens zijn leven als god vereerd, in combinatie met de godin Roma.

De grieken beschouwden hun mythen voornamelijk als geschiedenis. Al in de 6e eeuw BC waren er geleerden die kritiek hadden op de menselijke gestalte en het menselijke karakter van de goden. Sommigen betoogden dat de goden in de mythen personificaties waren van natuurkrachten als vuur, lucht, etc.

Mythe als geschiedenis: Merendeel van de Grieken beschouwden de mythen als een verleden.
Mythe als metafoor van het natuurgebeuren: Ze interpreteerde mythologische figuren op allegorische wijze:  ze zagen deze bijvoorbeeld als personificaties van natuurkrachten.  Ook de hemellichamen beschouwden ze als godelijke wezens.
Mythe als allegorie van normen en waarden: In de middeleeuwen kon men geen grieks lezen (latijn was de grondtaal van de kerk en geleerden). Dankzij Romeinse dichters zijn we toch op de hoogte van allerlei Griekse mythen. Mythologie kon ook worden opgevat als allegoriën van ethische normen en morele eigenschappen; ze werden gezien als symbolen van allerlei goeds en kwaads.

Mythen werden echter niet alleen op moraliserende wijze geïnterpreteerd, maar ook in verband gebracht met het christelijk geloof.

De Griekse mythologie is een complex geheel met een lange ontstaansgeschiedenis: naast PanHelleense verhalen die in de gehele Griekse wereld voorkomen, zijn er ook talloze lokale mythen: iedere Griekse stad of streek had zijn eigen heroën en feesten. Iedere familie had wel een familiegod.

Aetiologische mythen: ‘verklarende mythen’, een mythe die ergens een verklaring voor geeft.
‘mythe-rite’-categorie: Je weet niet zeker of er eerst de mythe was en toen het ritueel of andersom.
Meestal zijn dit de verhalen die men als reflectie kan beschouwen van bepaalde overgangsfasen in een mensenleven, zoals volwassen worden of van vrouw naar moeder.
Meeste mythen zijn multifunctioneel, hebben meerdere betekenissen.

Homerus’ Ilias en Odyssee zijn de enige volledige werken die uit de Myceense tijd (17e-12e eeuw BC). Toen werd er over helden verteld door middel van epen (epische gedichten, heldendichten).
Andere heldenverhalen zijn (op samenvattingen na) verloren gegaan. In de 5e eeuw BC gebruikten de tragedieschrijvers die verhalen gebruikt voor de verhaallijnen (32 volledige tragedies; 7 van Aeschylus, 7 van Sophocles en 18 van Euripides).

Behalve verhalen maakte men ook graag genealogieën: stambomen van goden en families.
Als voorbeeld hiervan is de Theogonie van Hesiodus (8e/7e eeuw BC)

In de Hellenistische tijd (4e-1e eeuw BC) kwam er meer belangstelling voor (lokale varianten van) mythen waarin helden van gedaante veranderen of in een sterrenbeeld. Ovidius (43 BC -18 AD) heeft bijv. in zijn Metamorphosen 250 veranderingsmythen geschreven en Pausanias (2e eeuw AD) heeft lokale varianten in zijn Periegesis tes Hellados verzameld.
Visuele bronnen: Mythen die zijn afgebeeld in aardewerk, muren of tempels.


Romeinse tijd (1e eeuw BC) : na de veroving van Griekenland in 146 BC gingen ze kunst kopiëren en namen ze de cultuur onwillig over. ‘Ze vormden de eerste fase van de invloed van de Griekse kunst en mythologie in Europa.’

Middeleeuwen (tot 1400) à Er kwam een einde aan de verering van de oude goden en alle antieke beelden werden verbrand (‘duivelse scheppingen!’).  Maar toch werd het niet helemaal weggevoerd, in de kloosters werden de handschriften van de antieke schrijvers door monniken bewaard en overgeschreven. De schilders in de middeleeuwen, die de oude goden nog schilderden, hadden de setting vaak in de middeleeuwen; de goden hadden jurken uit die tijd aan, zaten in een kamer uit die tijd etc.
Graecum est. Non legitur’ uit de vertaling van de monnik (‘het is grieks. Het wordt niet gelezen’).

Classicisme à Stroming die zich laat inspireren door de klassieke Oudheid. 

Renaissance (1400-1525)à dit was in italië al bezig vanaf de 14e eeuw, 15e eeuw was hoogtepunt.
• Kunst en architectuur herontdekt en teruggevonden, nagedaan.
• Val van Constantinopel 1453, dit zorgt dat veel mensen vluchten naar westen met boeken/cultuur.
• Intellectuele stroming van het Humanisme;
                                               1. Menst staat naast God centraal,
                                               2. Gericht op talent, het ontplooien want de mens staat centraal!,
                                               3. Mobiel en Internationaal (latijn)
KENMERKEN:
-lichamen hebben juiste proporties/aandacht voor anatomisch detail
-diepte in achtergrond
-evenwicht en harmonie; evenveel mensen links als rechts
- rustig realisme; lichaam zo natuurlijk weergeven in rust (contra posto)
- historische setting niet perse correct; soms goed, soms niet

Maniërisme (1525-1600) à Ze willen laten zien dat ze veel meer kunnen dan alleen in rust, ook beweging en dieren (ook wel ‘laat renaissance’ genoemd). De protestanten kwamen, dit zorgde voor reformatie (splitsing van de kerk). Er kwam soberheid, een bijbel en men ging argumenteren, probeerde zo verstandig en logisch mogelijk te zijn. Er kwam een contrareformatie, kerk gaat in tegenaanval, passen hun geloof aan om zo mensen terug te winnen.

KENMERKEN (drukker, compliceerder en uitsloviger):
-evenwicht verdwijnt, overdrijving en excessie (over de top)
-rare poses, uitgerekte lichaamshoudingen
-volgeschilderd met dieren, bloemen, mensen ; overal druk
-onverwacht perspectief

Barok (1600-1720) à Meer op Christendom dan op Oudheid gefocusst. Dit is de begeleidende kunststroom van de contrareformatie.

KENMERKEN:
-hoogtepunt in verhaal weergeven
-sterke gevoelens en grote gebaren
-de blik van de kijker wordt meegetrokken
-licht donker effect, veel kleuren (tinten van kleuren vooral)
-veel beweging, diagonale lijnen
-natuur zo realistisch mogelijk afgebeeld (vlees, flueel, katoen, glas)

Rococo (1720-1760) à De luchtige kanten van Barok overgenomen en verbeterd. Het werd luchtiger, speelser en erotisch. Deze stroming was vooral in Frankrijk, Z-Duitsland en N-Italië. De bedoeling was om zo te ontsnappen aan de smerige levensstijl die men toen had.

KENMERKEN:
-speels en luchtig; liefde werd afgebeeld en dan vooral de fysieke, sensuele liefde
-fantasiewereld, veel roze en babyblauw (zoete kleuren)
-veel krullen, wolken, schelpen, dikke engeltjes; dromerige wereld
-asymmetrisch en grilligheid

Neo-Classisme (1760-1825) àKlassieke komt terug, de verlichting. Ze willen hetzelfde als de huministen, god op de achtergrond en hen centraal. Ratio (het verstand) krijgt de nadruk. Ook wetenschap, democratie en de natuur (= ordelijk, symmetrisch) kwamen op de voorgrond.
Ze zijn dol op symmetrie en harmonie, een typisch element uit de oudheid.

KENMERKEN:
-historisch
-geen emoties, maar waardigheid; stille Grösse, edle Einfalt. Geen warmte gevoel (expressie), maar afstandelijke koelheid.
-harmonie en rust
-weinig achtergrond, geen diepte

Romantiek (midden 19e eeuw) àMensen richten op Romaanse tijd. Dit was een subjectieve reactie op het emotieloze objectieve Neo-classicisme. Men richtte zich meer op de wilde natuur, het reizen, het onbekende.

KENMERKEN:
-aandacht voor gevoel; vooral negatieve emoties, nostalgie, (liefdes)verdriet
-aandacht voor mysterie; mist, spoken, noorderlicht, geesten, (leven na) de dood
-aandacht voor de (wilde) natuur; geen strakke tuin, maar wilde tuin met ruïne en waterval
-aandacht voor niet-klassieke verleden (Kelten, Germanen, ME, Galiërs, kastelen, draken)

19e eeuw: het ontstaan van landen; er kwam nationalisme. Dit wordt gevoed door neo-classicisme en Romantiek door de volgende manieren:
• Grote architectuur en middelen om je macht te tonen            (neo-classicisme)
• Eigen verleden en gevoel (liefde voor je land), Heroïsch         (romantiek)

Geen opmerkingen:

Een reactie posten