maandag 18 juni 2012

Nederlands samenvatting Argumentatie


 Nederlands samenvatting tekstbegrip twee argumentatie

blz. 37 tm 47 en 159 tm 171 (en op blz 56 en 175 staat wat er in de sv moet staan)

Zakelijke teksten zijn opgebouwd uit drie delen: inleiding, middenstuk en slot.

Inleiding: de eerste (twee) alinea’s van een tekst vormen de inleiding. Hierin wordt het onderwerp van de tekst genoemd. De schrijver probeert het onderwerp op een aantrekkelijke manier te introduceren. De lezer moet zin krijgen om verder te lezen. Soms is het een anekdote, soms een voorbeeld en soms het noemen van de aanleiding. In de inleiding komt ook altijd de stelling naar voren (het standpunt) en als de tekst een beschouwing is, tref je ook vaak een vraagstelling of probleemstelling aan. Soms geeft de inleiding ook informatie over de opbouw van de tekst.

Dit zijn allemaal inhoudelijke aanwijzingen. Ook kunnen er typografische aanwijzingen zijn waaraan je kunt zien wat de inleiding is. Denk hierbij aan regels wit die overblijven, of op cursieve en vette tekstgedeelten.

Als je de inleiding hebt gelezen zou je al over de volgende informatie moeten beschikken:
- het onderwerp
- enkele deelonderwerpen
- misschien een vraag- of probleemstelling
- misschien de mening van de schrijver

Middenstuk: hierin worden diverse aspecten van het onderwerp belicht, zoals de nadelen en voordelen van het onderwerp.  Zo’n aspect van het onderwerp noem je een deelonderwerp. Als je een tekst goed wilt begrijpen, moet je nagaan welke deelonderwerpen aan de orde komen, en waar ze elkaar scheiden.
Om de grenzen tussen deelonderwerpen te herkennen moet je opletten naar signaalwoorden (daarnaast, ook, maar), inhoudelijke aanwijzingen (aankondigende en afrondende zinnen, noemen we structurerende zinnen) en typografische aanwijzingen (tussenkoppen, regels wit).

Het slot: de laatste alinea(‘s) van een tekst vormt het slot. Dit kun je duidelijk herkennen doordat er vaak een samenvatting of conclusie wordt gegeven. Als de schrijver een duidelijke mening had over het onderwerp komt deze ook nog terug. Deze kun je ook goed herkennen door signaalwoorden zoals: kortom, ten slotte, al met al, dus.

Een alinea heeft een onderwerp en een hoofdgedachte. Meestal vind je de kernzin in de eerste twee zinnen of de laatste zin. Soms moet je zelf de kernzin formuleren als de belangrijkste informatie verdeeld is over de alinea. Je vat dan de hoofdgedachte samen in één zin.

Kijk de tabel op bladzijde 45 goed over. à Meervoudige (onderschikkende) argumentatie.

Let bij álle tekstsoorten op punt 1 t/m 4, bij beschouwingen op punt 5 en bij betogen op punt 6:
1. Auteur: wie is de auteur?
2. Publicatieplaats: waar is de tekst verschenen? Op welk publiek is het gericht?
3. Actualiteit: Wanneer is de tekst geschreven? Is er nieuwe informatie over het onderwerp?
4. Gebruikte bronnen: Welke bronnen? Op wie/wat baseert hij zijn uitspraken, op recent onderzoek?
5. Objectiviteit: Is de informatie niet eenzijdig, wordt er bijv alleen maar ingegaan op voordelen ipv ook de nadelen mee te rekenen? Worden allebei de standpunten belicht?
6. Correctheid vd argumentatie: Is het standpunt van de auteur duidelijk verwoord? Geeft hij voldoende argumenten? Is de informatie recent/controleerbaar? Spreekt de auteur zichzelf tegen?


Je kunt een postitief standpunt, negatief standpunt of een standpunt van twijfel. Je kunt deze in een tekst herkennen door signaalwoorden zoals: ik vind, volgens mij, ik denk dat, dus, daarom.
Als er iets wordt beslist (in een conflict) maar het verschil van mening niet opgelost wordt, spreken we van het beslechten van meningsverschillen, in plaats van ze op te lossen.

Het beslechteren van een meningsverschil:
onbeschaafd
beschaafd
door (dreigen met) geweld
door loting
door chantage
door arbitrage (scheidsrechterbemiddeling)

door stemmen

Uitspraken waarmee iemand zijn standpunt of mening verdedigt, noem je argumenten. Meestal worden ze geformuleerd als antwoord op de vraag Waarom ben ik het met deze mening (on)eens?
Soms kun je argumenten herkennen aan signaalwoorden als: ‘want’, ‘omdat’, ‘aangezien’.
In gedachte kun je voor een argument het woordje ‘want’ of ‘omdat’ plaatsen.

Argumenten kunnen aan een standpunt voorafgaan. Een standpunt kan ookworden gevolgd door de argumenten. Bijvoorbeeld:
1. argument - mening
Hun rechtersback is niet zo goed. We moeten in de tweede helft meer over links aanvallen.
2. mening - argument
Je kunt maar beter niet aan je scooter knoeien. Opgevoerde scooters worden in beslag genomen.

Argumenten die in een discussie of betoog een rol spelen, maar niet onder woorden gebracht worden, heten verzwegen argumenten. Zoals:
•Boite moet op school zijn baseballpet afzetten. Daar is hij het niet mee eens. Hij zegt dat Marieke ook haar hoofddoekje mag ophouden.
verzwegen argument: voor alle leerlingen gelden dezelfde regels gelden.
•Rammstein is een slechte band, want ze zingen in het Duits.
verzwegen argument: Als een band in het Duits zingt, is het een slechte band.

Ieder verzwegen argument kan geformuleerd worden met de woorden: ‘Als…, dan…’

Er zijn vier basisstructuren van argumentatie: enkelvoudige, meervoudige, nevenschikkende en onderschikkende argumentatie. Het verschil zie je als volgt:
enkelvoudige
argumentatie
meervoudige
argumentatie
nevenschikkende
argumentatie
onderschikkende
argumentatie
             mening
                  ↑
           argument
             mening
      ↑                  ↑
argument     argument
              mening
                    ↑
argument ↔argument
             mening
                  ↑
           argument
                  ↑
           argument
Als er bij een standpunt maar één argument gegeven wordt, heet dat enkelvoudige argumentatie.
Er is sprake van meervoudige argumentatie als er bij een standpunt meerdere argumenten worden gegeven die los van elkaar staan en in de verdediging onafhankelijk van elkaar.
Bij nevenschikkende argumentatie worden meerdere argumenten samen gebruikt om een standpunt te ondersteunen, die werken alleen in combinatie met elkaar, niet los!
Bij onderschikkende argumentatie wordt er voor elk gebruikt argument een nieuw argument aangevoerd, dat het voorafgaande ondersteund.

Als er dus twee argumenten gegeven worden, zijn er dus drie mogelijkheden:
• beide argumenten ondersteunen direct de mening (meervoudig);
• beide argumenten ondersteunen in samenhang met elkaar direct de mening (nevenschikkend);
• het ene argument ondersteunt het andere, en visa versa (onderschikkend).

Bij drie argumenten is er ook een meervoudige onderschikkende argumentatie mogelijk:

Geen opmerkingen:

Een reactie posten