maandag 18 juni 2012

Biologie samenvatting H6 (annelore)

§1; Gedrag; alle waarneembare activiteiten ve. dier/mens (bewegingen, slapen, geluiden maken, lichaamshouding, geurstoffen afscheiden enz.)

Gedragingen komen meestal tot stand door spieren, sommigen door klieren. Het zijn reacties op prikkels, in zintuigcellen (receptoren) ontstaan oiv. prikkels impulsen, zenuwcellen (conductoren) geleiden en verwerken de impulsen.
Het gedrag ve. dier/mens is opgebouwd uit een groot aantal handelingen (=gedragselementen).

Ethologie; natuurwetenschappelijke studie van gedrag. Een etholoog werkt met levende dieren en kan dus niet zien wat zich inwendig in een dier afspeelt.
Een etholoog verzameld gegevens over de input (de prikkels die een dier informatie verschaffen over het milieu) en de output (gegevens over het gedrag ve. dier). Respons; reactie ve. dier op de prikkels.

Black box; Het inwendige van een dier waarin de etholoog geen metingen kan verrichten. Hij probeert info hierover te krijgen dmv. conclusies uit input en output (zintuig-, hormoon- en zenuwstelsel).
Ethogram; Objectieve (= alleen feiten) beschrijving van gedrag. Dit wordt weergegeven in een protocol.

§2; Gedrag is georganiseerd in gedragssystemen; groep samenhangende handelingen (=gedragselementen). Gedragsketen; effect vd. ene handeling leidt tot een volgende handeling.
Voortplantingsgedrag ve. stekelbaars (voorbeeld van gedragsketen); buiten het broedseizoen leeft hij in scholen (mannetjes zijn bruin). In het broedseizoen krijgt mannetje rode buik

·         Vechten; Hij gaat op zoek naar een nestplaats en verdedigd zijn territorium tegen indringers (= andere mannetjes met rode buik, die wekken agressie op, dan gaat hij dreigen)
·         Nestbouw
·         Balts tegenover vrouwtjes met bolle buik;

o   Zigzagdans (reactie van vrouwtje; baltshouding = schuin omhoog met holle rug)

o   Laat zijn nest zien, gaat op zijn zij liggen met kop naar de ingang (reactie van vrouwtje; gaat het nest in)

o   Sidderen = met zijn kop tegen de staat vh. vrouwtje duwen (reactie van vrouwtje; legt eieren)

o   Uitwendige bevruchting vd. eieren

·         Broedzorg; waaieren = het verversen vh. water in het nest door met borstvinnen te wapperen. Als de eieren zijn uitgekomen; bewaken vd. jongen

Gedragssystemen bestaan uit subsystemen; kunnen als geheel worden geactiveerd.
§3; Gedrag wordt veroorzaakt door uitwendige factoren (door het zenuwstelsel geselecteerde prikkels) en inwendige factoren (ook wel motiverende factoren genoemd). Motivatie/drang; bereidheid tot verrichten ve. bepaald gedrag, wordt beïnvloed door hormoon- en zenuwstelsel.

Licht/daglengte (meeste dieren) en temperatuur (bij amfibieën) hebben invloed op het voortplantingsgedrag; meer licht/warmte = voorjaar à impulsen tot het afgeven van hormonen à geslachtsorganen ontwikkelen zich. Minder licht/warmte = najaar à hormonen nemen af à geslachtsorganen verschrompelen.
Alcohol en drugs hebben effect op het voortplantingsgedrag van mensen; ze nemen remmingen weg.

Sleutelprikkel; prikkel die doorslaggevende rol speelt bij het veroorzaken ve. bepaald gedrag. Ze zijn effectiever bij het veroorzaken ve. bep. gedrag dan andere prikkels (bijv. rode vlek op snavel)
Supranormale prikkel; kunstmatige prikkel die sterker gedrag opwekt, effectiever bij het veroorzaken ve. bep. gedrag dan sleutelprikkel (bijv. snavel helemaal rood).

§4; Gedrag wordt bepaald door erfelijke factoren en leerprocessen. Door leerprocessen ontwikkelt gedrag zich dat leidt tot vergroting van overlevingskansen. Het vermogen iets te leren, is erfelijk bepaald, maar de mate waarin dit vermogen tot expressie komt, is erfelijk bepaald. Bijv.; bij vogels kunnen jongen slechts een bep. periode het vermogen bezitten om soortspecifieke zang  te leren, maar het vermogen om het voort te brengen is erfelijk bepaald.
Leren door;

·         Inprenting; dier/mens leert iets alleen in bepaald, korte periode vh. leven.
·         Gewenning; kans op reactie op een prikkel neemt af bij herhaaldelijke toediening van die prikkel, het afleren van reacties op bepaalde prikkels uit de omgeving.
·         Conditionering; dier/mens leert iets door beloning of straf. In natuurlijke omstandigheden leren dieren proefondervindelijk (dmv. ervaring) door conditionering. Dit heet ook wel trial and error. Je kunt dieren dresseren door conditionering.

o   Pavlov; geconditioneerde reflex (voorwaardelijke reflex); reflex die optreedt als aan een bepaalde, niet-natuurlijke voorwaarde is voldaan. De prikkel veroorzaakt een bepaald gedrag dat oorspronkelijk niet door die prikkel werd veroorzaakt. Conditioneren volgens Pavlov-methode; klassiek conditioneren.

o   Skinner; geïnteresseerd in gevolgen van gedrag, operant conditioneren; De beloning is van invloed op de frequentie waarmee de operant plaatsvindt. Operants; eenheden van gedrag. Alle gedragingen met hetzelfde effect, worden tot dezelfde operant gerekend. Skinner-box; rat drukt op knopje waardoor hij voedsel krijgt.

·         Imitatie (nabootsing); dier/mens leert door het gedrag van soortgenoten na te doen.
·         Inzicht; dier/mens vindt in een onbekende situatie de oplossing ve. probleem door verschillende vroeger opgedane ervaringen te combineren.

§5; Sociaal gedrag; gedrag van soortgenoten tov. elkaar. Signalen; handeling bij sociaal gedrag (geuren, kleuren, geluiden, houdingen, gebaren). Handeling vd. ene soortgenoot is de prikkel voor de volgende handeling vd. andere soortgenoot. Door signalen is communicatie mogelijk.
Tot sociaal gedrag behoort o.a. het vaststellen ve. rangorde; gedrag dat een rol speelt bij taakverdeling, voortplantingsgedrag en territoriumgedrag. Pikorde; rangorde bij kippen. Degene die bovenaan staat, wordt niet gepikt (en paren meer), de minst dominante wordt door iedereen gepikt. Om een hogere rang te krijgen, moet je vechten, maar deze gevechten eindigen vaak door dreiggedrag, ze vertonen imponeergedrag (zo indrukwekkend mogelijk maken). Het ondergeschikte dier vertoont dan verzoeningsgedrag.

Bijen hebben een taakverdeling;
1.       Werkbijen; vrouwtjes zonder voortplantingsorganen. Ze doen al het werk (voedsel verzamelen, bouwen vd. honingraten en verzorgen vd. larven). Leeft ± 6 weken, taak hangt af vd. leeftijd.
2.       Darren; bevruchten vd. koningin, daarna sterven ze snel vd. honger
3.       Koningin; legt bevruchte eieren (worden werkbijen) en onbevruchte eieren (worden darren). Parthenogenese; ontstaan ve. nakomeling uit een onbevruchte eicel.

Bijen communiceren door feromonen (geurstoffen, bij verdedigen, broedzorg en voedingsgedrag) en bijendans (bep. beweging over de honingraat, bij aangeven waar de voedselbron is).
Bij veel diersoorten gaat aan de paring baltsgedrag vooraf. Balts bestaat uit karakteristieke gedragsketen, is soortspecifiek (alleen voor soortgenoten). Het vermindert agressie tussen partners, vergroot bereidheid tot paring, het is geritualiseerd gedrag. Bij zoogdieren wordt bereidheid tot paring bronst genoemd. Bij diersoorten die onafhankelijk leven, vindt de balts alleen plaats tijdens de paarvorming, bij anderen worden paren gevormd voor seizoenen of voor het leven.

Dmv. territoriumgedrag verdedigt het mannetje zijn gebied, door op de grens dreiggedrag te vertonen (bevat elementen van aanvals- en vluchtgedrag). Conflictgedrag; gedrag dat wordt veroorzaakt door een conflict tussen gedragssystemen bijv.;
1.       Ambivalent gedrag; gedrag dat is samengesteld uit handelingen van 2 of meer gedragssystemen (bijv. stekelbaars steekt rugstekels omhoog <aanval> maar wendt zijn lichaam van de indringer af <vlucht>)
2.       Overspronggedrag; lijkt onbelangrijk gedrag, heeft een signaalfunctie, bevat gedragselementen uit een ander gedragssysteem (bijv. als de indringer niet vlucht, gaat de territoriumverdediger zandhappen)
3.       Omgericht gedrag; agressiviteit vd. binnendringer is niet gericht op de soortgenoot, maar op iets anders (bijv. graspol in het territorium).

Zelfhandhaving; veel gedrag van dieren is erop gericht  dat het dier zelf in leven blijft. Voorbeelden;
1.       Voedingsgedrag.
2.       Beschermingsgedrag; om te voorkomen dat ze zelf worden gegeten, vluchten of verdedigen. Sommige dieren hebben een uiterlijk dat hen beschermd (ze zien eruit als iets wat roofdieren niet eten) of nemen een houding aan (waardoor ze lijken op iets dat roofdieren afschrikt).

§6; Door ethologisch onderzoek is afgelopen decennia ontdekt dat er niet zoveel verschillen zijn in gedrag tussen mensen en dieren, maar bij mensen spelen leerprocessen een grotere rol. Erfelijk; gelaatsuitdrukkingen. Wenkbrauwgroet; komt in elke cultuur voor, bij begroeting worden de wenkbrauwen kort opgetrokken en meestal geglimlacht. Mensen ontwikkelen normen (gedragsregels waarvan men vindt dat je je er aan moet houden) en waarden (uitgangspunten waar normen op gebaseerd zijn) door over hun gedrag na te denken en het te beoordelen. Die verschillen per cultuur.
Rolgedrag; gedrag dat anderen van iemand verwachten in een situatie. Als iemand rolgedrag vertoont, voldoet diegene aan rolpatroon (bijv. vrouwen doen huishouden, mannen werken).

Kinderschema; totaal van sleutelprikkels dat leidt tot neiging tot vertroetelen (rond gezicht, bolle wangen, grote ogen, kleine neus). In reclame wordt gebruik gemaakt van supranormale prikkels.
Territoriumgedrag; op het strand je plekje afschermen.
Dreiggedrag; met wijd open ogen naar iemand staren
Imponeergedrag; zo groot mogelijk maken
Overspronggedrag; door je haren strijken
Omgericht gedrag; stampvoeten


Binas tabel 79 (cellen + organellen), 86 (geslachtsorganen) en 89 (hormonen + werking + ligging)

Geen opmerkingen:

Een reactie posten