zondag 9 juni 2013

Natuurkunde H13: Trillingen en golven, excl. examencontexten (klas 5)

§2: Geluidsbron: alles wat geluid maakt (door te trillen). Het trillen is een periodieke beweging: de heen-en-weerbeweging herhaalt zich. 1 heen-en-weerbeweging is een trilling. Tijdens het trillen hebben de benen van bijv. een stemvork een uitwijking u naar buiten en binnen rond een evenwichtsstand. De maximale uitwijking is de amplitude r (altijd positief).

Periode/trillingstijd (T): De tijdsduur waarin 1 trilling plaatsvindt. Frequentie (f): aantal trillingen per seconde.
-        f = 1/T, f =  frequentie in Hz, T = trillingstijd in s)

Een oscillogram kan een u,t-diagram maken. Wanneer een trilling een sinusvorm heeft, is het een harmonische trilling.

Hoe groter de amplitude, des te groter de geluidssterkte. Hoe groter de frequentie, des te kleiner de trillingstijd en dus des te hoger de toonhoogte.

§3: De formule vd uitwijking bij een sinusfunctie:
-        u(t) = r * sin(2 * π * (t/T)), u(t) = uitwijking in m, r = amplitude in m, t = tijd in s, T = trillingstijd in s.
-        u(t) = r * sin(2 * π * f * t)), u(t) = uitwijking in m, r = amplitude in m, f = frequentie in Hz, t = tijd in s.

Fase φ: aantal uitgevoerde trillingen. Op tijdstip t = T is de fase 1. Fase is geschreven als breuk. Na 1 trillingstijd is de fase weer op hetzelfde punt. Daarom worden hele getallen weggelaten (1/4 = 1 1/4). Dit heet de gereduceerde fase.
-        φ = t/T, φ = fase zonder eenheid, t = tijd in s, T = trillingstijd in s

Als twee slingers dezelfde trillingstijd hebben, trillen ze in fase, het faseverschil is constant. Is dit niet zo, dan trillen ze in tegenfase, het faseverschil is niet constant. Het faseverschil kan je berekenen:
-        Δφ = Δt/T, φ = fase zonder eenheid, t = tijd in s, T = trillingstijd in s

De beweging ve trillend voorwerp is een herhaling ve vertraagde beweging vanuit de evenwichtsstand naar een uiterste stand en een versnelde beweging van die uiterste stand terug naar de evenwichtsstand. Hiervoor is een naar de evenwichtsstand gerichte kracht nodig. Voor een harmonische trilling is het verband tussen de terugdrijvende kracht Ft en de uitwijking recht evenredig (Ft/u = constant).
-        Bij slinger: Ft is een ontbonden kracht van Fz en sin(a). Dan geldt: (m * g)/l = constant (m = massa in kg, g = valversnelling 9,81 m/s2, l = slingerlengte in m)
-        Bij veer: Fv = C * u (Fv = veerkracht in N, C = veerconstante in N/m, u = uitrekking in m), Ft = Fz - Fv

NB: u0 = uitwijking ve veer als er geen gewicht aan hangt.

Eigentrilling: slinger of massaveersysteem voert harmonische trilling uit zonder invloeden van buitenaf.
-        Bij slinger: T = 2 * π * √(l/g), T = trillingstijd in s, l = slingerlengte in m, g = valversnelling 9,81 m/s2
-        Bij massaveersysteem: T = 2 * π * √(m/C), T = trillingstijd in s, m = massa in kg, C = veerconstante in N/m

Een trilling gaat niet eeuwig door ivm wrijving, er vindt demping plaats: de trillingsenergie loopt af tot 0, de energie wordt omgezet in warmte en wordt afgevoerd naar de omgeving.

Resonantie: wanneer een massaveersysteem/slinger in de evenwichtsstand een duw krijgt in de bewegingsrichting, gaat hij steeds harder trillen, de trillingsenergie neemt toe (door toevoer van energie van buitenaf).

§4: Transversale golf: de trillingsrichting staat loodrecht op de voortplantingsrichting. Dit krijg je wanneer je een veer op en neer beweegt, er ontstaat een golfberg en een golfdal.

Longitudinale golf: de trillingsrichting is gelijk aan de voortplantingsrichting. Wanneer je een naar voren en naar achteren beweegt, krijg je verdikkingen en verdunningen. 1 trilling is 1 verdikking + 1 verdunning.

Golflengte λ: afstand ve trilling die zich herhaalt (transversaal: 1 golfberg + 1 golfdal, longitudinaal: 1 verdikking + 1 verdunning).
·         v = λ/T = λ * f, v = golfsnelheid (snelheid waarmee een golf zich voortplant) in m/s, λ = golflengte in m, T = trillingstijd in s, f = frequentie in Hz
·         Δφ = Δx/λ, φ = faseverschil tussen de trillingen op 2 plaatsen in de reeks golven, Δx = afstand tussen die 2 plaatsen, λ = golflengte in m

§5: Staande transversale golven: wanneer een golf gecreëerd wordt op een koord dat aan een uiteinde vastzit, kaatsen de golven terug. Het koord als geheel trilt op en neer tussen 2 uiterste standen. Elk punt voert een harmonische trilling uit met dezelfde frequentie/trillingstijd. De amplitude is niet overal even groot: er ontstaan knopen (amplitude = 0) en buiken (amplitude = maximaal). De punten tussen 2 opeenvolgende knopen trillen in fase, de punten aan weerskanten ve knoop trillen in tegenfase. Bij een staande golf geldt:
·         v = λ * f, v = golfsnelheid in m/s, λ = golflengte in m, f = frequentie in Hz.

De uiteinden ve koord zijn altijd knopen, er passen daarom altijd precies een heel aantal golflengten op lengte l:
·         l = (n+1) * ½ * λn, l = lengte vh koord in m, λn = golflengte in m (geld ook voor staande longitudinale golven met open luchtkolom)

Eigenfrequenties die trillen met eigentrillingen: beperkt aantal frequenties waarbij een staande golf in een koord ontstaat. Bij een staande golf in een koord krijgt het koord van buitenaf een bepaalde frequentie opgelegd (gedwongen trilling). De meeste van deze frequenties zijn niet gelijk aan de eigentrilling vh koord (er ontstaat een onduidelijke zwabberende beweging). Als de frequenties vd gedwongen trilling gelijk zijn aan die vh koord, ontstaat er een resonantiegolf (een staande golf die wordt versterkt).

Staande longitudinale golf: wanneer een golf gecreëerd wordt in een luchtkolom. Ook hier kan resonantie optreden (op dezelfde manier als transversale golven).
-        Bij een open luchtkolom (beide uiteinden open): aan beide uiteinden ontstaat een buik (veel luchtactiviteit).
-        Bij een gesloten luchtkolom (1 uiteinde open): aan het open uiteinde ontstaat een buik, aan het gesloten uiteinde een knoop. Hierbij geldt:

·         l = (2n+1) * 1/4 * λn, l = lengte vh koord in m, λn = golflengte in

Geen opmerkingen:

Een reactie posten