woensdag 29 augustus 2012

Natuurkunde H3 (klas 4)



Natuurkunde aantekeningen laar                                          Isis        
Licht gaat alle kanten op (verstrooiing), Hierdoor zien we voorwerpen. Spiegelend: Licht wordt in één richting gereflecteerd. Spiegelwet: hoek van inval = hoek van terugkaatsing
De ‘normaal’ à Loodrecht op de spiegel
                     à Bij een cirkel vanuit het middenpunt.

Bij spiegelbeeld:
- spiegelbeeld en voorwerp staan even ver van elkaar
- lijn spiegelbeeld/-voorwerp loodrecht op de spiegel
- spiegelbeeld en voorwerp zijn even groot
- spiegelbeeld is virtueel (dus gestippeld!)
- spiegel verwisseld voor en achter (bij spiegel is links voor rechts achter, in het echt andersom)
Bij een blauw voorwerp worden alle kleuren geabsorbeerd door het voorwerp,
op de kleur blauw na à die wordt gereflecteerd.

 Van lucht naar stof à naar de normaal toe
Brekingsindex (n) à   sin(i)/sin(r) = constante          dit geldt alleen van lucht naar stof!

Stof naar lucht à breekt van de normaal af.
Brekingsindex (n) = sin(i)/sin(r) = 1/brekingsindex

Brekingsindex (n) : hoe groter, hoe meer breking van de normaal
het is afhankelijk van de golflengte (kleur), iedere kleur heeft een eigen brekingsindex.

Grenshoek (g) à Hoek van inval waarvoor nog net geen totale reflectie optreedt. Bestaat alleen bij overgang van stof naar lucht.
Sin (g) =  1 (=sin(90))/n

Lens: maakt een beeld van een voorwerp à breekt lichtstralen die van voorwerp komen, de gebroken lichtstralen komen bij elkaar in het beeld.
Brandpunt: plek waar lichtstralen die, evenwijdig aan de hoofdas voor de lens, na de lens bij elkaar komen.
Constructiestralen: stralen waarmee de plaats van het beeld kan worden bepaald (3 bij positief).

Vergroting (N) = lengte beeld/lengte voorwerp  = Lb/Lv (of b/v)

1/v + 1/b = 1/f = constante                      
S (dioptrie) = 1/f (f in meters!)

v = voorwerpsafstand
b = beeldafstand
F = brandpuntafstand
f = brandpunt

Verkleining         als    v > 2 F                                                                        beeld op de kop             
Even groot         als    v = 2 F                                                                        beeld op de kop               (reëel beeld)
Vergroot            als    v < 2 F         maar   v > F                                            beeld op de kop
Virtueel              als    v < F                                                                           virtueel beeld
Geen beeld        als    v = F                                                                            -


Telelens
Groothoeklens
F is groot
N is groot
b is groot

beperkt gebied op film
F is klein
N is klein
b is klein

heel groot gebied op film

Blauwe blokjes in het boek                                                       Annelore

blauw blokje 2:
Kleurschifting: het opbreken van wit licht in een kleurenspectrum
Regenbogen ontstaan door kleurschifting in regendruppels doordat alle kleuren licht een andere brekingindex hebben (rood heeft een kleinere n dan violet, zie tabel 18)

blauw blokje 4:
Met glasvezelkabels kun je info (bijv. telefoongesprek) doorgeven. Het elektrische signaal wordt dan omgezet in lichtstralen (laser), en bij de ontvanger weer omgezet in een elektrisch signaal. De grenshoek ve. glasvezelkabel is 42⁰ en bij een invalshoek groter dan 42⁰ wordt de lichtstraal weerkaatst.

Een glasvezel bestaat uit een hele dunne glasdraad, de kern. Rond de kern zit een mantel van een ander soort glas. Hierdoor krijg je een grenshoek van 82⁰ en kan het ligt onmogelijk uit de glasvezel ontsnappen.

blauw blokje 5:
@Fotocamera: scherp stellen = b veranderen.
Bij een voorwerp dat heel ver weg staat, komen de lichtstralen bijna evenwijdig aan in de lens.  = 0, b = f. Dus de film staat bijna in het brandvlak vd. lens.
Scherptediepte: de waarden van v die een scherp beeld geven. Kleiner diafragma (= kleinere lens), grotere scherptediepte.

Zoomlens = camera met variabele f. Hiermee kan je de grootte vh. beeld instellen.

Diafragma = scherm met variabele opening achter de lens. Hiermee kan je de belichting regelen. Sluiter = soort gordijn dat bij het maken ve. foto even voor de film wordt weggetrokken.
Sluitertijd = belichtingstijd ve. film (tijd dat hij open is, hoe groter de lens, des te kleiner de sluitertijd)
Bewegingsonscherpte = bij te lange sluitertijd & bewegend voorwerp
Een digitale camera heeft een CCD (waar het beeld op wordt gevangen). 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten